Marowijne en Galibi
Worktrip naar het Surinaamse binnenland
Ik stap vrijdagavond de korjaal in. Suriname is al ruim een uur in donker gehuld. We moeten nog zeker een uur varen richting onze slaapplaats. Vermoeiend, want ik heb er al 5 lange hobbelige uren in een truck op zitten. Maar met de melkweg boven me en de zwarte schaduwen die aan beide kanten van de ontzettend brede Marowijne-rivier (met ‘eilandjes’ van zo’n 3 ha breed) het tropisch regenwoud vormen vergeet ik dat snel. Nog nooit heb ik zo’n duidelijk afgetekende en intens heldere sterrenhemel gezien.
Opeens roept de bootman in rap Sranan richting de kulaman die voor op de boot zit: (vrij vertaald) “Ergens hier zit een grote steen, zoek hem snel even voor me op!” Een rots doemt op in het licht van de zaklamp op letterlijk een steenworp afstand, maar we varen er rustig omheen.
Na ruim 5 kwartier varen en een volledig gevoelloze achterkant, komen we aan in een soort vakantiewoning dat spoedig wordt omgedoopt tot regionaal centrum van de elf binnenlandse dorpen in dat gebied. Mijn collega en ik gaan kijken hoe het is gesteld met de hulp na de watersnoodramp van 2006, op dat moment een jaar geleden.
De volgende ochtend doen we een aantal dorpen per korjaal aan. De man die ons overal introduceert en begeleidt, werkt als een soort tussenpersoon voor de dorpelingen en betrokken stichtingen die hen o.a. watertanks hebben gedoneerd.
Ik klim de wiebelige houten steiger op van het eerste dorpje en stap direct een totaal andere wereld binnen. Hoewel het allemaal zo simpel lijkt (kippen beetje laten scharrelen -net zoals de kindertjes-, de mannen die onder een boom staan te keuvelen en de vrouwen die de was doen in de rivier) is dat schijn die bedriegt. Kleine kindjes zonder kleren en een plastic fles dat alleen met een kinderlijke fantasie een auto kan zijn, zie ik te vaak. En kleintjes met holle ogen en die me veel te rustig zijn voor de leeftijd (vergelijkend met de mormels die ik in Nederland wel eens in de supermarkt hoor blèren). En dan hebben we het nog niet over de illegale gouddelvers uit Brazilië die stukken van de rivier ‘opkopen’ van vaak ongeschoolde kapiteins (hoofd van een dorp) voor een schijntje. Om daarna de rivier verwoest en verziekt achter te laten.
Ook aids speelt een rol in de dorpen die ver weg van de Surinaamse hoofdstad verwijderd zijn. Polygamie is wat de dorpsstructuur tekent. En een ziekenhuis is minstens vijf uur varen en vaak veel te duur…Nead I say more?
Maar toch stralen de dorpelingen tevredenheid uit. Als we bij het tweede dorp aankomen, proberen we de granman te spreken (Chief en baas van meerdere kapiteins). Hem willen we vragen stellen over de Brazilliaanse gouddelvers die het gebied overspoelen. We hebben pech want de beste man slaapt. Of we straks even terug kunnen komen….En na 2,5 uur onder een boom te zitten worden we opgehaald: zijn schoonheidslaapje voorbij.
Ik trof een man met charisma. Oud, getekend door en dankzij een lang leven. Ik heb er geen woord van verstaan, het hele gesprek duurde hooguit 10 min en voltrok zich compleet buiten mij om (Sranan is moeilijk, laat staan een Paramaccaans dialect), maar hier werden zinnige dingen gezegd. Mijn collega vertelde me achteraf dat hij wist van de praktijken van de kapiteins, maar dat hij te moe is om daar nog tegenop te treden. Oh, en hij hield van blanken. Toch fijn dat je het voordeel van de twijfel wordt gegund.
Zondag de dorpen bezocht die we de dag eerder door het lange wachten niet meer konen aandoen, wat zorgde voor een verlate terugreis. Wat me na slechts anderhalve week in Suriname al helemaal niet meer verbaasd. Hoe vaak ik wel niet gehoord heb tijdens deze trip: ‘we vertrekken over een half uur, eet nog snel wat en dan gaan we.’ In het Surinaams betekend dat: ga vooral gewoon door met wat je aan het doen bent, dan gaan we over twee uur of misschien wel tweeëneenhalf eens kijken hoe de zaken ervoor staan. Gevolg: ik kwam rond half 12 ’s avonds weer thuis in plaats van ‘eind van de middag’. Ach, alles went.