Uit het magazine: ons interview met Jimmy Nelson
Voor zijn nieuwe fotoboek Homage to Humanity legde de Britse Jimmy Nelson (50) inheemse culturen op vijf continenten vast. Tussen de antieke camera’s in zijn kantoor voelden we hem aan de tand over de schaduwzijdes van zijn project, zoals het groeiende aantal toeristen dat, naar aanleiding van zijn foto’s, inheemse volkeren opzoekt. ‘Ik denk dat dit de minste van twee kwaden is. Hun cultuur zal niet meer zo puur zijn als voorheen. Maar het is beter dan dat ze verdwijnt.’
Kazach Erchebulat rijdt met zijn adelaar door de bergen bij Sagsai in Mongolië (Foto: Jimmy Nelson)
Waarom is juist een camera een goed middel om verbinding te maken met inheemse volken?
‘Voor mij gaat het niet om de camera zelf, maar wat ik ermee kan doen. Om die ene persoon of groep te vinden waarmee ik me wil verbinden, moet ik al mijn passie, toewijding, focus, angst en kwetsbaarheid investeren. Ik ga op jacht. Ik zoek en zoek en zoek. En op het eind van die reis gebruik ik mijn camera als middel om verbinding te maken met inheemse volken, ze te laten inzien dat ze ertoe doen. Ik wil een bijdrage leveren aan het veiligstellen van hun culturele erfenis. De camera is slechts een middel om die verbinding — dat ene moment waarop alles is uitgelijnd, waarop alles wat je ziet en voelt perfect is — te bezegelen.’
De Dolganen zijn 's werelds noordelijkst levende groepe mensen (Foto: Jimmy Nelson)
En wat levert die bezegeling op voor hén?
‘De titel van mijn eerste boek, Before They Pass Away, heeft behoorlijk wat stof doen opwaaien, omdat die suggereert dat de inheemse culturen die ik voor het boek fotografeerde uitstervende zijn. “Wie gaat er dood?” en “Wie ben jij om te oordelen dat ze uitsterven?” waren de reacties. Ik wíst dat ik niet degene was die daarover mocht oordelen, maar dat was hoe ik me op dat moment voelde en wat ik wilde laten zien. Ik wist toen uiteraard nog niet dat het boek redelijk populair zou worden. Maar inderdaad: vier jaar geleden ging het dus allemaal om mij. De vraag die je stelt zweeft sindsdien door mijn hoofd. In de tussentijd heb ik gewerkt aan mijn nieuwe boek, Homage to Humanity. En dat biedt min of meer een antwoord op je vraag: What about them? — Hoe zit het met hen? Ten eerste: wat mij motiveert is de iconografische representatie van trots. Als ik volken op een inspirerende manier vastleg, kan ik ze leren of helpen inzien dat ze ertoe doen en dat hun cultuur enorm rijk is. Dit is de essentie van mijn project en stijl. Het is geen documentaire. Het is geen fotojournalistiek. Het gaat om de projectie van trots. Ten tweede: in mijn nieuwe boek lees je onder andere over mijn terugkeer naar gemeenschappen die ik voor het eerste boek fotografeerde. Toen ik er weer was zeiden ze allemaal: ‘Je was niet de eerste persoon die ons fotografeerde. Er waren westerlingen vóór jou. Maar jij bent de eerste die terugbrengt wat je nam.’ Ze hadden geen idee wat ik in mijn doos (camera) stopte, maar ze hadden er respect voor dat ik het terugbracht. Ze reageerden er vol verwondering op. Wauw, de laatste keer dat we onszelf zagen was toen we in het water keken, zeiden ze dan bijvoorbeeld. En dan gaat de discussie nog een stapje verder: “Vanwege jouw foto’s reizen mensen van over de hele wereld nu naar ons toe met het doel om een Jimmy-foto te maken.” De Kazachen — een van origine Turks volk dat in het Mongoolse Altaj-gebergte leeft — zijn een goed voorbeeld. Toen ik ze zes jaar geleden voor het eerst bezocht, waren er nog veertig over die traditioneel leefden. Nu zijn er zo’n vierhonderd, omdat een groot deel terugkeerde vanuit de Mongoolse hoofdstad Ulaanbaatar. Omdat er mensen komen voor een Jimmy-foto die ze van het internet hebben geplukt, en vragen: “Kun je om acht uur ’s ochtends op die berg daarginds gaan staan met een adelaar op je arm?” “Oké,” zeggen de Kazachen dan, “als je ons ervoor betaalt.” Controversieel, want is dat hoe ze écht zijn of is dat hoe ze zichzelf presenteren? Mijn én hun argument is echter: we willen hier leven, in de bergen en met onze tradities, maar we begonnen eraan te twijfelen of het het wel waard was. Als we er op deze manier een modern inkomen uit kunnen halen, dan is dit de beste manier om het te doen.’
De Dolganen wonen in baloks, kleine hutjes op ski’s (Foto: Jimmy Nelson)
Hoeveel tijd breng je doorgaans door met de volkeren die je bezoekt?
‘Het hangt ervan af. De gemiddelde trip duurt ongeveer een maand en soms twee maanden, en voer ik uit met één vaste assistent. Voor iemand die voor zijn plezier reist, lijkt een à twee maanden een eeuwigheid. Maar voor wat ik wil, is het eigenlijk veel te kort. Ik zal dan ook nooit één worden met ze, maar ik probeer zo dicht bij mogelijk te komen. Een recent voorbeeld is de tijd die ik doorbracht bij de Dolganen, ’s werelds noordelijkst levende groep mensen. Om ze te bereiken in het uiterste noorden van Centraal-Siberië, in de buurt van de regio Tsjoekotka, zat ik in vier verschillende vliegtuigen, 48 uur in een Jeep, en twaalf uur achter op een sneeuwscooter. Ik besloot erheen te gaan in hartje winter, omdat ik de condities — het is er minus 60 en twee uur daglicht per dag — wilde meemaken waarin deze rendierhouders weten te overleven. De Dolganen wonen in baloks, kleine hutjes op ski’s, die ze elke drie dagen naar een nieuw stuk toendra slepen. Mijn bezoek aan de Dolganen vergde dus volledige overgave en vertrouwen dat het allemaal goed zou komen. Ik kende de man op de sneeuwscooter niet en het was pikkedonker, maar met behulp van een lantaarn en op basis van zijn kennis van sneeuwpatronen wist hij waar we heen moesten. Om dan uiteindelijk na twaalf uur aan het einde van de wereld uit te komen bij drie kleine hutjes op ski’s met tien inwoners en 1500 rendieren is magisch. Tijdens zo’n reis geef je je volledig over aan de natuur, aan de omgeving. Ik ben een vegetariër, maar ik gaf me over aan vlees eten en bloed drinken, voor de warmte. Ik gaf me over aan dat ik de Dolganen ’s nachts moest vasthouden voor hun lichaamswarmte. Ik gaf me over aan de genadeloze kou. Ik bedoel, ik droeg elke laag Beversport-kleding die je je kunt voorstellen en nóg had ik het koud. Zij gaven me gelukkig laarzen van rendiervacht, die je dichtknoopt tot je dijen, zodat ik nog nét kon functioneren zonder dat mijn tenen eraf vroren. Mijn apparatuur zat bevestigd om en aan mijn borst en de accu’s van mijn digitale camera gingen maar drie minuten mee. Wekenlang wachtte ik tot de mist klaarde. En toen, gedurende mijn laatste dagen, verscheen er eindelijk twee uur lang wat zonlicht. Toen ik de foto’s maakte ervoer ik een soort van Bijbels moment. Die focus die ik ervoer was haast masochistisch. Door dit soort intense ervaringen word ik me bewust van de kracht en bekwaamheid van de volkeren die ik fotografeer. En van hoe, op veel vlakken, wij westerlingen fysiek onbekwaam zijn geworden.’
Onder meer te zien in editie 75: de geïsoleerde Mundari in Zuid-Soedan (Foto: Jimmy Nelson)
Verder lezen? Je leest het interview in Columbus Travel-editie 75, die nú in de winkel ligt en verkrijgbaar is in onze webshop. Check ons videokanaal voor overige video's. Als Columbus-abonnee maak je tot 30 september kans op een gesigneerd exemplaar van Jimmy's nieuwe boek Hommage to Humanity. Check onze winpagina hier.
Homage to Humanity verschijnt in september en bevat meer dan zeshonderd foto’s. Scan ze met de bijbehorende app en je krijgt toegang tot exclusieve interviews met inheemse bewoners, 360 gradenfillmbeeld en persoonlijke verhalen van Jimmy. Het boek is reeds te bestellen via shop.jimmynelson.com.