Patagonie: naar het einde van de wereld en nog iets verder
Patagonie: naar het einde van de wereld en nog iets verder
Naar het einde van de wereld en nog iets verder.
We razen onophoudelijk voort over de vlakte, soms over asfaltwegen, maar veel vaker over gravelwegen. Een vlakte die bedekt is met puin uit de Andes en met steppegras. Patagonië. Leeg, woest en onmetelijk land. Gruis en stof. Het vlakke, complete niets. Ons doel: het einde van de wereld.
Hier doet niets meer aan de bewoonde wereld denken. Het is een gebied waar je goedbeschouwd niets te zoeken hebt en de Argentijnen zelf doen dat dan ook niet. Af en toe zie ik een schaap (wat doen die hier?), een wilde lama of een overvliegende condor. De leegte schuift aan mij voorbij, zonder verandering. Een eindeloos mooie leegte, waar ik mijn ogen niet van af kan houden. Het biologeert me, het hypnotiseert me. Ik voel me nietig in deze indrukwekkende desolaatheid. De wind blaast zonder ook maar de kleinste pauze door. Tijd en plaats lijken niet meer te bestaan. Honderden kilometers glijden weg en nog honderden te gaan.
Als kind al sprak het einde van de wereld, Vuurland en Patagonië, tot mijn verbeelding. Met rode koontjes op mijn wangen van de slaap verdwaalde ik, ongemakkelijk liggend onder het leeslampje boven mijn bed, in de boeken over deze verre spannende werelden, waar je eigenlijk nooit zou kunnen komen. Onbereikbaar ver weg. Vuurland, alleen de naam al had iets magisch. Alsof sprookjeslanden ook echt bestonden.
Patagonië sprak niet alleen tot mijn verbeelding. Avonturiers, gelukszoekers en immigranten uit heel Europa begonnen iets meer dan honderd jaar geleden toe te stromen. Hier was ruimte, hier was genoeg land. Ruimte voor de schapen. Wol werd de sleutel tot een nieuw en hopelijk succesvol bestaan. Ik bedenk me hoe het moet zijn geweest voor de arme immigranten in de negentiende eeuw. Maandenlang op een boot om de overtocht over de oceaan te maken, en dan weken lang zwoegen door dit onbekende genadeloze land, met hun huifkarren en hun schamele bezittingen. In Europa hadden ze niets, hier was ook niets, alleen hoop. In deze eindeloosheid besluiten om te stoppen, op deze plek een huisje te bouwen, wat schapen houden, en dan maar zien. Ik stel het me voor, maar ik kan eigenlijk geen reden te bedenken om hier te stoppen, laat staan te blijven.
De ongenadige snoeiharde ijswinden in de winter, de wind die van alle kanten komt en alle gedachten wegblaast. Overleven was het motto. Voor iets anders was er geen ruimte. De schapen en mensen zijn inmiddels verdwenen. De natuur gaat hier zijn gang, zoals die dat al miljoenen jaren gewoon is te doen. Patagonië doet gewoon wat het altijd heeft gedaan: er zijn. Niets meer, niets minder. De mens is hier slechts een vluchtige voorbijganger.
De moderne mens is visueel ingesteld op verscheidenheid in wat we zien, variatie, markante punten, verandering, opvallende zaken. In het complete niets blijven mijn ogen hiernaar zoeken. Het schuift aan mij voorbij, zonder verandering. Alle struikjes zijn hetzelfde, de horizon blijft hetzelfde. Het is dor en schraal. De wind blaast, de wind huilt. Zonder onderbreking. De kaarsrechte weg voert ons langs de Andes met zijn overweldigende bergen. We bewonderen de enorme gletsjer Perito Moreno. Met een oorverdovend lawaai en een enorme dreun laat de gletsjer huizenhoge brokken ijs in het Lago Argentino vallen. Brokken ijs die als blauwe ijsbergen verder drijven in het meer. Blauw, blauwer, blauwst.
Lago Nahuel Huapi, waar de beboste bergen fraai van de oevers van het meer over de hellingen omhoog lopen en je hebt schitterende vergezichten hebt. In Peninsula Valdes lopen we tussen de duizenden pinguïns. El Chalten, het pioniersdorp dat tegen het dramatische decor van de bergreus Fitzroy is gelegen. We wandelen in het ruige en ongeëvenaarde Torres del Paine, waar je vier seizoenen op één dag ervaart. Na de zuidelijkste stad van Chili, Puerto Natales, verdwijnen we - in onze nietigheid - weer in het volkomen niets van Patagonië. Duizenden kilometers hebben we dan al afgelegd.
We steken met de veerboot over naar Vuurland. Tierra del Fuego. Het uiterste puntje van Zuid-Amerika, waar stormen vele schepen op de kust liet stuk slaan, waar niemand woonde en waar geen mens ooit kwam.Waar Indianen, Yaghan, desondanks overleefden. Het leven moet hier verschrikkelijk hard geweest zijn. Naakt onder een zeehonden- of ottervel, met mocassins aan de voeten, moesten zij stormen, ijs, regen en sneeuw doorstaan. Lange sterke mannen, waar de eerste Europeanen bang voor waren. Ze hebben het niet overleefd. Ook hier hebben de Europeanen - in hun ongebreidelde drift om alles te veroveren en om over alles te heersen - hun werk niet halfslachtig gedaan. Er is geen Yaghan meer over.
Het is een oversteek over een berucht stuk zee, een plek waar het flink kan spoken, maar vandaag is het rustig. Ook op Vuurland lijkt er aanvankelijk geen einde te komen aan de weg, die zich afwisselend stijgend en dalend, met veel bochten door het bergmassief heen wurmt. Maar dan, na de laatste bergrug, daalt de weg eindelijk over een lang uitgestrekt stuk naar de zee, naar Ushuaia. De zuidelijkste stad op aarde. Een havenstad, de poort naar Antarctica. Overal kom je hier borden tegen met daarop ‘Fin del mundo’, einde van de wereld.
Als de regen- of sneeuwbuien de stad genadeloos geselen geeft dat een haast onwerkelijke sfeer. De buien gaan striemend met bijna stormkracht over de stad, die ligt ingeklemd tussen de hoge met sneeuw bedekte bergen van Vuurland en de ijskoude zee in het zuiden. Het verbaast me weer eens dat mensen werkelijk overal kunnen wonen, ook op de meest genadeloze plekken van de wereld. De bomen van Vuurland staan bijna in een hoek van negentig graden, door die altijd beukende wind. Het schijnt de 50.000 inwoners van de stad niet te deren. Ushuaia is ondanks het wrede klimaat een bedrijvige stad. Er moet gewerkt en geld verdiend worden.
We rijden van Ushuaia tachtig kilometer naar het zuidoosten. Daar varen we met een zodiac rubberboot over het Beaglekanaal naar Isla Martillo, een eiland onder Vuurland. Als we aanmeren worden we opgewacht door pinguïns. Verbaasd, maar niet uit het veld geslagen, kijken zij ons aan. Het lijkt alsof ze ons begroeten. We lopen rustig tussen deze dieren die verder geen moment aandacht aan de paar bezoekers schenken. Het is een overweldigende ervaring, want dit is een pinguïnkolonie waar nauwelijks mensen komen. Als ik over het eiland loop zie ik links van me het laatste stukje bewoonde wereld, de bergen van Vuurland, en rechts van mij moet heel in de verte Antarctica liggen.
We zijn nu van het continent Amerika af. ‘Voorbij’ het einde van de wereld. Hier lijkt de wereld opgehouden te zijn en hier is het ruig, prachtig en puur! De striemende regen is opgehouden, de wind niet, en de doorbrekende zon zet dit totaal stille eiland in de prachtigste kleuren groen. Nog nooit was groen zo mooi.
Ik begrijp de pinguïns die mij aan alle kanten omringen wel.
Hier wil je eigenlijk nooit meer weg.