Noordkust en eilanden
Indianen in de delta
We hebben die nacht niet echt lekker geslapen. Ons huisje, hoog in de bergen nabij het dorpje Caripe, is kil en klam. Buiten is het ook opvallend koel en een beetje mistig . Desondanks ontbijten we buiten aan een lange houten tafel. Er zijn hier paarden en mijn altijd ondernemende dochter heeft het voor elkaar gekregen dat ze een ritje mag maken. “Nou, vooruit, als het maar snel is, want ons busje vertrekt zo meteen”. Ze laat het zich geen tweede keer zeggen. Trots maakt zij haar rondje. Dan besluit ineens ook mijn zoon dat hij op het paard wil. Hij is minder fortuinlijk: ergens halverwege het rondje glijdt hij van zijn paard en belandt in de modder. Het huilen staat hem nader dan het lachen. Niet eens omdat hij toch flink gevallen is, maar vooral omdat hij onder de smurrie zit. We hebben nog een paar minuten en snel rennen we naar ons huisje om hem schoon te spoelen. Als we vertrekken, zie ik dat de kamer onder de modder zit. Geen tijd meer. Met een schuldgevoel dat ik de boel zo vies achterlaat stap ik in de bus.
We rijden via Maturin naar het zuidoosten. Een lange rechte saaie weg. Weinig te zien, weinig begroeiing, weinig kleur, geen dorpjes. Veel niets. Stof en een loodgrijze lucht. De lucht siddert van de hitte, het is vochtig en klam. Na twee uur houdt de weg abrupt op in het dorpje San José de Buja. Het ligt aan de rand van de Orinocodelta, een gebied met veel kreekjes, rivieren, regenwoud en moeras. Ons doel is een bezoek aan een stukje van deze delta en haar bewoners, de Warao-indianen.
Het slaperige dorpje ademt weinig leven en sfeer uit zo midden op de dag. Een armoedig, Caribisch aandoend plaatsje. Loomheid regeert hier. We gaan met onze gids op zoek naar de kapitein die ons door het gebied moet varen. In eerste instantie is hij nergens te vinden, maar dan wordt na een kwartier zoeken de man languit liggend in een steegje gevonden. Hij lag een dutje te doen en komt langzaam bij. Hij lijkt nogal dronken. Ik vraag me af, of dit wel goed gaat, maar de man komt snel bij zijn positieven en loopt nu redelijk recht voor ons uit naar de boot.
We varen weg en even later slaat de motor af. Dit gebeurt keer op keer, maar steeds weet de kapitein de boot aan de praat te krijgen. Een medepassagier, type veel geschreeuw en weinig wol, roept iedere keer: “Je verzuiuiuiuipt hem!”. Bij de zoveelste keer denk ik even heimelijk dat het misschien geen gek idee is om deze man aan de piranha’s te voeren, maar dan gaat het goed: de motor slaat niet meer af. We varen door een groen gebied, langs de mangrovebossen, tot we bij een strandje komen waar een Warao-dorp is.
De Warao hebben het niet gemakkelijk. Een aantal leven nog op de authentieke manier, hier in de delta, levend van visvangst en jacht. Maar veel indianen zijn, al dan niet vrijwillig, vertrokken. De Venezolaanse regering heeft het niet zo op de indianen en wil ze uit dit gebied hebben, en het liefst nog helemaal van ze af. In San José de Buja leven een aantal families volkomen berooid en ontheemd in de opvang, zonder ook maar een glimp uitzicht op een beter lot. In het Waraodorp waar we nu zijn leven nog wat families in “vrijheid”. De huisjes zijn op palen gebouwd, ter bescherming tegen water en ongedierte. De sfeer is gemoedelijk. De mensen begroeten ons hartelijk en lachen. Er varen wat indianen met hun kano’s op de rivier en één van hen nodigt mijn dochter Eva uit om mee te varen. Ze kijkt me vragend aan, en als ik zeg dat het goed is, stapt ze trots in. Met een indiaan in een kano door het regenwoud. Ze heeft al wat van de wereld gezien, deze meid van 11 jaar, maar dit is toch wel een heel stoer avontuur!!
Terug in San José de Buja doen we inkopen bij de supermarkt. Het is de bedoeling dat we spulletjes en eten gaan uitdelen bij ons bezoek aan de opvang. Als we de grote overkapte ruimte betreden schrikken we toch wel. Kinderen rennen spelend of ruziemakend rond, zwerfhonden doen vrolijk mee, er springen zelfs apen door de rommelige ruimte, maar de volwassenen zitten of liggen er volkomen apatisch bij. Ze hebben een hangmat, en er liggen wat losse spulletjes naast. Dit is alles wat ze hebben. Een paar vierkante meter ellende.
Er heerst een matte gelaten sfeer. Ik heb mijn kinderen geïnstrueerd: “je geeft je spulletjes netjes aan een man of vrouw en zegt: asjeblieft”. Tja, wat moet je anders. Het is toch wel gênant. Reizen is niet alleen de mooie dingen opzoeken, je verbazen en verwonderen, maar zeker ook registreren wat de werkelijkheid is. En je daarover verbazen. En dit is op dit moment de werkelijkheid. Die is nu even niet al te mooi. Eva en Joeri overhandigen hun spulletjes aan deze levende doden in hun hangmatten, maar er volgt geen reactie. Het wordt aangepakt en weggelegd. Geen oogcontact. Ze draaien hun hoofd weg. Geen dank je. Waarom zouden ze ook. Ze lijken volkomen van de wereld. Doordrenkt van ellende. Verdoofd om niet de werkelijkheid te hoeven zien. Mijn kinderen begrijpen het. “Ze was er toch wel blij mee, he Pap” zegt Eva, een beetje onzeker om bevestiging vragend dat ze het niet verkeerd heeft gedaan. Joeri is er stil van.
Op de terugweg worden er niet veel woorden gewisseld. We zijn onder de indruk en we voelen ons warm, klam en vies. In Maturin zullen we die nacht in een vijfsterren hotel slapen. Op blote vuile voeten en met kleren onder zweet, modder en vuil rennen mijn kinderen door de chique lobby naar het zwembad en springen er met kleren en al in. Ik ren er achter aan en doe hetzelfde. Het inchecken komt straks wel……
René Kolsteren