Why Paraguay?
Why Paraguay?
‘Waarom gaan jullie naar Paraguay?’ is de vraag die we in Brazilië vaak te horen krijgen. De reden is dat we naar Bolivia willen liften en een logische route is dan door dit gevaarlijke land.
We komen aan in Filadelfia, een stad waar veel Mennonieten wonen. Maar het is niet wat we ervan verwacht hadden. Geen mannen in tuinbroeken op paard en wagen met het kaalgeschoren kroost achterop (zoals we ze zeven jaar eerder in Belize zagen rondrijden). Geen zondagsdienst in de kerk waar een zee van hoedjes boven de banken uitkomt. Nee, het is een verlaten plek, snoeiheet, waar helemaal niets te doen is. Overal word je in het Duits aangesproken, maar de voertaal is hier Plattdeutsch. We slenteren over de droge zandwegen en proberen een lift naar Bolivia te krijgen. Truckchauffeurs nemen voor weinig geld lifters mee naar Santa Cruz. Geen geluk. Dan maar staren naar de kevers die door de gangen van de hostal lopen, sommige zo groot als je hand. Pantsers met enorme voelsprieten.
Elke dag gaat er één bus naar Bolivia, tenzij het geregend heeft. De weg is dan een modderpoel en zelfs de tractors kunnen de bus dan niet uit de klei trekken. Het heeft hier al zestien weken niet geregend. Maar die nacht onweert het en de volgende morgen zijn de wegen in rivieren van klei veranderd. We lijken vast te zitten in Filadelfia. Maar later op de dag krijgen we toch een lift naar Mariscal in de Chaco, een vreemdsoortige jungle vol palmbomen, dat zestig procent van Paraguay beslaat en waar slechts twee procent van de mensen woont. De eerste pick-up brengt ons naar de afslag voor Neuland, een mennonietenplaats waar veel na de oorlog gevluchte Duitsers wonen. Van daaruit brengt de douanepolitie ons naar legerbasis Mariscal. Halverwege worden onze paspoorten gecontroleerd. Een vreemde ervaring om degenen die ons een lift geven met een zaklamp over de documenten te zien schijnen.
Mariscal is de laatste nederzetting voor de weg zich noordwaarts waagt, naar de absolute verlatenheid. Maar in Mariscal zijn er geen trucks die naar Bolivia gaan. De wegen zijn onbegaanbaar. We vinden een kamer bij twee vriendelijke Fransen en brengen de tijd al wachtend door. Over twee dagen verwacht men een bus. Ik kijk in de spiegel en zie dat m’n haar veel te lang is en de meest onwaarschijnlijke kanten uitsteekt en dus een knipbeurt goed kan gebruiken.
Hij is 83 jaar en heet Felipe. Het kappersvak beoefent hij al 70 jaar. Felipe is een kleine, aantrekkelijke man met netjes gekamde haren. Zijn winkel is prachtig. In het midden staat een ouderwetse kappersstoel met een leren zitting en geëmailleerde armleuningen. In de oude vitrine staan potjes met zalf en flesjes aftershave. Hij verkoopt zelfs handgemaakte, leren schoenen. Felipe is een perfectionist en als ik plaats neem in de enige kappersstoel, vraagt hij hoe ik het zou willen. Nadat ik het hem uitgelegd heb, halen de handen van de gemoedelijke man met de vriendelijke ogen een nieuwe schaar uit het plastic en onder een onverstaanbaar gemompel begint hij te knippen. Zijn warme, magere handen voelen prettig aan.
Na een uur wordt me duidelijk dat dit zijn meesterwerk moet worden. Hoe kritischer ik in de spiegel kijk des te meer beginnen zijn handen te trillen. Er druipt een klein straaltje zweet langs zijn bovenlip. Tijdens ons gesprek lijkt hij elk haartje afzonderlijk te knippen. Om uit te leggen waar we ons precies bevinden, neemt hij een plukje afgeknipt haar en legt het op het witte laken dat hij om me heengeslagen heeft. Hij is trots op zijn land en al gauw liggen er meer haartjes en als alle plukjes op zijn, ligt de hele kaart van Paraguay voor me. Ik kijk tevreden in de spiegel en we schudden elkaar de hand. De fooi verdubbelt zijn kostprijs en hij geeft me zijn kaartje.
De laatste avond gooien we met wat anderen drie kilo vlees op de parilla en drinken koude flesjes bier. Buiten spelen de Paraguayanen gitaar. De sfeer is geweldig, de temperatuur aangenaam, mensen beginnen te zingen. De bus zal tussen twee en vijf uur ’s nachts arriveren, dus staan we na middernacht met onze rugzakken op een zandweg vol kuilen tegenover het politiestation waar we wachten op ons transport naar Bolivia.
Twee dronken Paraguayanen in uniform komen ruzie zoeken. Kennelijk heb ik een van hen beledigd (ik maakte een grapje over mijn naam) en hij dreigt z’n pistool te pakken. Een meisje haalt de politie, maar die druipt als een gebeten hond af, na enkele harde woorden uit de mond van een van onze belagers. Deze blijkt een militair te zijn en staat in gezag boven de politieagent. Dat maakt het er voor ons niet beter op. Gedurende een tijd die een eeuwigheid lijkt te duren, wordt er heen en weer gepraat. Hij agressief, wij onderdanig. Dan verschijnt er een derde militair. Deze schat de situatie goed in, loopt naar de twee ruziezoekers en beveelt ze huiswaarts te keren. Met hun fiets aan de hand verdwijnen ze waggelend uit beeld. Uiteindelijk zijn ze verdwenen en kunnen we weer rustig ademhalen.
Om halfvijf komt eindelijk onze bus. Er volgt een waanzinnige rit door de Paraguayaanse Chaco, op weg naar Bolivia. Ik val in slaap en droom van de Paraguayaanse jungle, waar in uniform gestoken mannen in kleine hutjes me uitlachen en schreeuwen ‘Why Paraguay?’
Vroeg in de middag bereiken we Santa Cruz, vinden we een leuke hostal en laten we ons onder een verkoelende ventilator op bed vallen. En dan voel ik het kaartje van de kapper in m’n zak. 'Biedt zijn klanten een zorgzame en hygiënische service' staat erop en niets daarvan is gelogen.