Buenos Aires, een stad vol tegenstellingen
Buenos Aires, een stad vol tegenstellingen
Buenos Aires is een stad waar je twaalfduizend dollar betaalt voor het zien van tien opera’s op de duurste plaatsen in het Colón theater, waar je bijna overal gratis je bloeddruk kan laten meten en waar de tango door de straten zweeft als de geur van gebakken ossobuco.
Maar ook liggen er 's ochtends zwervers en alcoholisten hun roes uit te slapen. In onmogelijke posities liggen ze op de stoep, onder een brug, langs het spoor of in een winkelportaal, immuun voor de geluiden van het razende verkeer en de gesprekken van de mensen die vlak langs hen heen lopen. De zon brandt op hun gezichten. Vaak hebben ze het lege kartonnen wijnpak nog in hun hand.
Het buurtje in Buenos Aires waar we logeren is druk en levendig. Verkopers, bedelaars en zieken domineren het straatbeeld. Buenos Aires, ooit een van de rijkste steden ter wereld, de stad van Eva Peron en de tango, met brede boulevards, schitterende parken en buurtjes vol kunstenaars. Op een zonnige morgen bezoeken we Plaza Dorego in de wijk San Telmo. Een lange, donkere man in zwarte kleren en een kleine vrouw met donkerblond haar in een eenvoudig maar elegant jurkje dansen de tango. Ze kijken elkaar strak aan, zich niet bewust van hun omgeving. Hun bewegingen zijn perfect op elkaar afgestemd. Foutloos zwieren ze over het pleintje, kleine zweetdruppels parelen op hun bruine gezichten. Ik krijg er kippenvel van en het oude Barcelona dringt zich op aan m’n geheugen.
In La Boca zijn de huizen in opvallende kleuren geverfd. Groen, oranje, blauw en geel. Uit de kleine barretjes komt tangomuziek. In deze Italiaanse wijk speelt het leven zich vooral op straat af. Waarzegsters laten de kaarten je de toekomst voorspellen, clowns steken de draak met voorbijgangers en menselijke standbeelden staan uren lang bewegingloos in de zon.
Op een dag slenteren we in La Recoleta over het immense kerkhof. De stenen kapelletjes lijken elkaar te willen overtreffen in grootte en pracht. Soms zijn het net kleine kerkjes. Een doolhof van straatjes vol met katten en soms door zware bomen versierd brengt je naar het graf van de Duarte familie. Hier ligt Eva Peron, beter bekend als Evita. Maar vergeleken bij de andere graven is deze laatste rustplaats somber, klein en eenvoudig.
In La Plata, ongeveer zestig kilometer buiten de stad, bevindt zich een van de meest interessante musea van Zuid-Amerika. De trein stopt op schattige stationnetjes. Het perron is van zand en platanen omringen de kleine gebouwtjes. In de trein zelf kan je de banken in de gewenste rijrichting klappen. Meer dan vijfentwintig verschillende verkopers bieden hun koopwaar aan, variërend van schroevendraaiersetjes, batterijen, zonnebrillen en zalfjes tegen allerlei ziektes tot een wandklok, plastic mapjes vol stickers en viltstiften. Het museum van Natuurlijke Wetenschappen is een klassiek gebouw met Griekse zuilen. Van alles wat we daarbinnen zien zijn we het meest onder de indruk van de skeletten van allerlei dinosaurussen. Er staat ook een exemplaar van de Milodon, het beroemde beest dat in een grot vlak bij Punta Arenas gevonden is. Overal die skeletten. Links de apen, rechts de tijgers en boven je een walvis van ongeveer vijfentwintig meter lang.
En weer een andere dag steken we de grootste boulevard ter wereld over, een weg van tweeëntwintig banen door het hart van de stad, de Avenida 9 de Julio. We zijn naar de Plaza de Mayo gekomen om de dwaze moeders te zien die elke donderdag om halfvier aan hun rondjes om het monument beginnen. Hand in hand vormen ze een rij van ongeveer twintig vrouwen, allen met een wit hoofddoekje om. Sommigen hebben een foto om hun nek, een foto van hun meestal verdwenen zoon. Tussen 1976 en 1983 heeft de militaire junta negenduizend mensen ‘laten verdwijnen’ in de zogenaamde ‘Vuile Oorlog’. Ze hopen hun verloren kroost nog steeds terug te zien. Hoeveel rondjes zijn er nodig voordat ze beseffen dat die dappere studenten nooit meer terugkomen?
De laatste dag besluiten we lezend in ons kleine hostalletje door te brengen. We hebben een fles heerlijke wijn gekocht en onder de grote ventilator verliezen we ons in boeken die we meegenomen hebben. Het is een vreemde hostal waar we zitten. De kinderen hier hebben allemaal een handicap. Een meisje heeft een misvormde schouder, een jongetje dat altijd boos kijkt een te groot, kaal hoofd, een ander heeft een been verloren en weer een ander heeft een tulband van verband om z’n hoofd. In de koelkast ligt onze fles wijn naast medicijnen voor chemotherapie.
In m’n gedachten neem ik het meisje op m’n rug en wandelen we samen naar het strand. Even later komt ze langs onze kamer en lacht naar me. Ze zwaait voorzichtig en loopt verlegen verder. Als ik terugzwaai, is ze al verdwenen.