Adrenaline capital Queenstown, and more!
Adrenaline capital Queenstown, and more!
De afgelopen weken heb ik nog een hoop geweldige dingen gedaan in Nieuw-Zeeland, te beginnen met Stewart Island; helemaal onderaan Nieuw-Zeeland, op een uurtje varen van het meest zuidelijke puntje. Het eiland heeft één dorp (Oban) en ik geloof een paar honderd inwoners. Ik verbleef in het enige hotel in het dorp, met uitzicht over de haven en de zee, een prachtig groot balkon in de zon, én het verzamelpunt van alle locals en toeristen. De ‘beroemde’ pub bevond zich in hetzelfde hotel, onder het balkon, en toen wij daar een namiddagje in het zonnetje zaten, signaleerde ik dus ook alle lokale cafégangers, net van boord gestapt, waarvan de één nog sterkere verhalen aan het vertellen was dan de ander. Dat was lachen, zeker omdat één van die mannen sprekend op Koeman uit IJzendijke leek! Stewart Island zou een vogelparadijs moeten zijn en er leven veel kiwi’s. Dat kan wel wezen, maar ik heb helaas géén kiwi gezien en voor de rest ook niet bijzonder veel andere vogels. Toch was het een enorm tof eiland, met een hoop mooie ongerepte natuur.
Terug op het ‘vasteland’ volgde een grijs intermezzo in het zuiden van het zuidereiland, met een noodgedwongen stop in het wat mij betreft saaie Invercargill, waar het bovendien ook nog eens triest weer was. Gelukkig zijn we vanuit Invercargill één dagje naar Dunedin geweest, ook geen prachtige stad, maar wel is daar zowel de Cadbury chocoladefabriek als de Speights brouwerij te bezoeken, waar ze hier trots op zijn. Dat was lachen! Maar, gelukkig konden we vrijdag de 13e weer opgepikt worden door de bus om ons naar mooiere plekken te brengen: Gunns Camp & Milford Sound! Gunns Camp is een soort camping met ouderwetse cabins, op ruim 40 kilometer afstand van Milford Sound (in het zuidwesten), midden in een vallei tussen de hoge bergen. Prachtig, een kabbelend riviertje op de achtergrond, weg van de stadsgeluiden…maar: géén mobiel bereik, géén vaste telefoon, géén internet, géén koelkast en beperkte elektriciteit: slechts vier uur per dag werd de generator aangeslingerd om allerhande apparatuur op te laden en om ervoor te zorgen dat we ’s avonds ook nog wat konden zien. Lekker primitief! We hadden er zin in. Beetje hiken, in de zon liggen, boekje lezen, dat was het plan. Maar, wat ons niet van te voren werd verteld, is dat het hier stikte van de sandflies! Vijf minuten in de zon op dag 1 en ik was al lek gestoken. De enige manier om dit te vermijden was bewegen, bewegen en nog eens bewegen. Dus, de resterende dagen heb ik wat afgewandeld. Maar dat was zeker ook de moeite waard! Vooral de hike naar Lake Marian was er één om nooit te vergeten. Klauteren over rotsen, springend over boomstammen en glibberend door de modder, het was uitputtend maar het was prachtig! Het is echt geweldig hier hoe je je echt ver buiten de bewoonde wereld kan wanen, terwijl je toch weet dat die vlakbij is. Dat is zonder twijfel één van mijn favoriete dingen van Nieuw-Zeeland. Het ene moment zit je in een stad met cafés, eettentjes en McDonalds, internet, mobiele telefoons, en mensen overal; het andere moment zit je op één of andere afgelegen plek op een prachtige locatie, met weinig voorzieningen, weinig mensen, geen toegang tot de buitenwereld, met een uitzicht als op een ansichtkaart. Afijn. Na enkele dagen chillen in Gunns Camp vertrokken we naar de beroemde Milford Sound voor een cruise. Milford Sound is een enorm fjord en trekt nogal wat toeristen. Maar dat is niet voor niks! Echt magisch bijna, zoals we daar ’s ochtends vroeg het stille water opgingen. Ik heb een half uur lang met open mond naar de hoog oprijzende rotsen staan kijken. Geweldig mooie watervallen gezien, mooie bergtoppen, zeehonden, eeuwige sneeuw, noem maar op.
Na al dit moois gingen we weer terug naar Queenstown, waar ik al eens was geweest. Ik heb wederom genoten van deze stad. Of ja, stad: er schijnen hier maar 20.000 mensen te wonen. Maar er is zoveel te beleven! Ik heb lekker rondgehangen, op stap geweest, lekker (en véél) gegeten, gewinkeld, en nog meer van dat soort stadse dingen. Daarnaast ben ik een namiddagje gaan ‘lugen’, een soort karten, maar dan zonder motortje en een heuvel af, dus de zwaartekracht zorgt voor je snelheid. Dat was geweldig leuk. En als klap op de vuurpijl heb ik op een vroege ochtend de ‘Nevis Swing’ gedaan. Dit is een variant op bungeejumpen: je springt wel met een elastiek aan je benen, maar in plaats van lijnrecht naar beneden te stuiteren ga je schommelen. En je kan dit als tweetal doen, dus ben samen met Maria gegaan. En niet zomaar een swing, nee, ‘the worlds biggest!’. Zo’n 134 meter schoon aan de haak. Dit was echt ge-wel-dig. Je maakt een korte vrije val naar beneden waarna je keihard naar de overkant van de canyon schommelt, en dit is een supermooi gevoel. Dit is wederom een hoogtepunt van mijn reis. Mijn laatste dag in Queenstown ben ik naar een Birdlife Park geweest om dan toch een kiwi te zien. Het was niet gelukt om er één in het wild te zien, dus dan maar hier. En dat was me de moeite waard! Toen ik het donkere verblijf (het zijn nachtdieren) van deze dieren binnenliep en er meteen één pal voor mijn neus (achter het glas, dat wel) zag staan, was ik echt zo blij als een kind. Wat een bijzonder dier is dit zeg! Prachtig. Ze zijn hier terecht trots op hun nationale dier. Ik ben zo blij dat ik er eentje gezien heb!