Spraakverwarring aan de grens
Spraakverwarring aan de grens
Nog een laatste blik op Honduras voordat we richting de slagboom lopen. We gaan nu echt Nicaragua binnen. Als kind had altijd al het idee om eens naar Nicaragua te gaan. Geen idee waarom, want destijds kwam het land alleen in het nieuws met rampspoed en ellende. Maar na ruim 4 maanden door Latijns Amerika, sta ik nu voor de poort van mijn ‘beloofde land' . En zoals wel vaker als je je ergens heel erg op verheugt, valt een beetje tegen. Dat zit ‘m vooral in het feit dat de ‘poort’ nog even dicht blijkt te zijn. Lunchpauze. En dat betekent dat de grens gewoon even gesloten is. Een kwestie van Latijns Amerikaanse prioriteiten. Daar moeten we het mee doen. Ook al zien we ‘onze’ bus al aan de andere kant staan.
Ondanks dat de slagboom naar beneden blijft, is er voldoende leven in de brouwerij. Er staan wat mannen voor het dichte douanekantoortje, die voldoende lol lijken te hebben. Het is niet duidelijk of het over ons gaat of iets anders, maar ze proberen een beetje contact te zoeken. Bij de eerste pogingen tot een conversatie merken we gelijk dat het Nicaraguaans Spaans niet hetzelfde is als het Hondurees Spaans, dat ook al weer anders was dan het Guatemalteeks Spaans en het Mexicaans. Ik heb dan ook geen flauw idee waar het over gaat als een van de mannen over een ‘frekko’ begint. Pas als hij met een flesje mierzoete, fel oranje Crush komt aanzetten, begint het te dagen dat hij het wel eens ‘fresco’ zou kunnen bedoelen. Spaans verstaan valt niet mee als men besluit de ‘S’ niet uit te spreken.
Het drankje is meer dan welkom. We zijn al weer een tijdje onderweg en we hebben nog een stukje te gaan. We maken de ‘proost’ beweging en danken de man, die inmiddels gezelschap heeft gekregen van zijn twee vrienden. Ze zitten duidelijk om een praatje verlegen, er is niemand anders in de buurt, en maken dankbaar gebruik van onze aanwezigheid. Een van de mannen heeft een uniform aan. Dat geeft ons het vermoeden dat hij wel eens de douanebeambte van dienst zou kunnen zijn. De mannen starten met de gebruikelijke vragen over ons land van herkomst, onze namen en hoe lang we in Nicaragua willen blijven. Wij beantwoorden de vragen braaf al moeten we wennen aan het schijnbaar willekeurig gebruik van de letter ‘S’ in het Nicaraguaanse alfabet. ‘De donde e’tan’ klinkt toch anders dan ‘De donde estan’ ook al scheelt het maar één letter.
De spraakverwarringen mogen de pret niet drukken. We babbelen rustig verder. De man in uniform bevestigt onze gedachten over zijn rol hier bij de grenspost. Hij geeft aan dat de grens in een ‘momento’ open gaat en dat het ‘no problemo’ is, omdat ‘el autobu…’ wel op ons zal ‘e’perar’. Die ‘S’ blijft ondertussen voor problemen zorgen.
Een van de andere mannen vraagt naar onze bestemming voor vandaag. En nu gaat het pas echt mis. Ik kan niet meer op de naam van het, zo mooi in onze reisgids beschreven, stadje komen. Ik maak me redelijk belachelijk met de zelf verzonnen namen als Mitigulpa en Metucigulpi en veel gestotter Uiteraard klinkt dat onze nieuwe vrienden niet echt bekend in hun behaarde oren. Om me te helpen vuren ze de ene na de andere, voor mij volslagen onbekende, plaatsnaam (met en zonder uitgesproken ‘S’) op me af. Maar de juiste naam wil me niet te binnen schieten. Even denk ik terug aan een paar maanden eerder toen de hoofdschuddende douanebeambte bij de Amerikaans –Mexicaanse grens, met minachtende blik, de door mij opgeven ‘port of destination’ ‘Enselada (Spaanse voor salade) verbetert in de best populaire plaats Ensenada.
Ondertussen doe ik echt mijn best om te herinneren naar welke stad we op weg zijn. De lachbuien van V. en het voortdurend afvuren van plaatsnamen van de twee mannen helpen niet echt. Omdat de douanier opeens heeft besloten dat zijn pauze om is en start met het invullen van ons visum, wordt het nu toch wat serieuzer. Hij ziet de lol er niet helemaal van in. Driftig wijst hij op het lege vakje op het formulier. Dit leidt eigenlijk tot alleen maar meer hilariteit bij de twee andere mannen. Geïrriteerd staat de douanier op en loopt naar een oude versleten landkaart aan de muur. Hij nodigt mij uit om dan maar aan te wijzen waar we naar toe gaan. Samen met V. speur ik de kaart af, op zoek naar een bekende naam. Dan ziet V. ons stadje: Matagalpa. Terwijl ik probeer aan te geven dat ik er toch niet zo ver naast zat, knikken de mannen goedkeurend en starten een discussie over het vlakbij gelegen jungleresort ‘Selva Negra’ en de kwaliteit van de whisky aldaar. Een echte aanrader volgens hen. Ik denk dat ze het over de whisky hebben, maar weet het niet zeker. De mannen lijken zich nu meer op een bezoek aan Matagalpa te verheugen dan wijzelf. In ieder geval is de goede sfeer weer terug. Onze visa-formulieren zijn klaar en in de verte kondigt een claxon het aanstaande vertrek van de bus aan. Tijd om te vertrekken.
Net op het moment dat de douanier onze paspoorten overhandigt, vliegt een insect mijn mond binnen. In een reflex spuug ik het beest direct weer uit… midden in het gezicht van de man met onze paspoorten in zijn hand. Dit tot mijn grote schrik (visioenen van Nicaraguaanse gevangenissen), maar opnieuw tot grote hilariteit van de twee vrienden. De douanier lijkt minder gecharmeerd. Ik voel er niet veel voor om zijn reactie af te wachten en gris de paspoorten uit zijn handen. Ik mompel nog een voorzichtig ‘disculpe’.
Dan hoor ik achter me een andere stem: “Senor, su bol’a, por favor. No ‘alimo’.” Wonder boven wonder vallen de niet uitgesproken ‘S’en nu wel direct op hun plek. Ik gooi onze rugzakken in de vragende armen van de ticket-boy en volg hem naar de bus.
Inderdaad tijd om te vertrekken.