Ziekenhuis in Jamaica
Ziekenhuis in Jamaica
Ik denk nog vaak terug aan Ken. Ken, en zijn vrouw, die ik nog nooit gezien heb. Ken en zijn ongeboren kindje. Inmiddels moet het kindje 2 jaar oud zijn. Als het nog leeft.
Ik was nog nooit verder gereisd dan Luxemburg. Ik had nog nooit gevlogen. Ik had nog nooit armoede gezien.
Ik lig op een vies matras, op de grond. Een klamboe hangt wat over me heen. Ratten lopen door de zaal, en zo ook over mijn voeten. Ik ben al de hele nacht klaarwakker. Mijn mond doet pijn, net als mijn linkeroor. De tranen schieten uit mijn ogen. Ik probeer mijn kaak constant wat te bewegen. Niet dat het dan minder pijn doet, maar dat idee heb ik. Het duurt lang, maar dan val ik toch heel even in slaap.
Die ochtend krijg ik geen hap door mijn keel. Ik zou het door mijn keel hebben kunnen krijgen, als ik tenminste mijn tanden zover van elkaar af zou kunnen krijgen dat ik er iets tussendoor kan schuiven. Het lukt niet. Wanneer het 's middags nog steeds niet lukt, en mijn oor en mond nog veel meer pijn doen, wordt de knoop doorgehakt. We gaan naar het ziekenhuis.
Ken wordt van de weg geplukt. Hij zal ons naar het ziekenhuis brengen.
Anderhalf uur rijden we, met een auto met een kapot raam. Ik zit aan de linkerkant, en de wind loeit dus keihard tegen mijn pijnlijke oor. Ik ben bang. Wat zou het zijn? Zou het makkelijk op te lossen zijn of moet ik onder het mes? Zouden ze me wel verstaan? En hoe schoon is het er?
Ken stelt mij gerust. We gaan naar het beste ziekenhuis in Montego Bay. Ze hebben er dan nog wel geen computers, het is het modernste ziekenhuis in de omgeving.
Eenmaal in het ziekenhuis blijkt dat ik nergens over in hoef te zitten. Volgens de dokter, die goed op de hoogte is van het feit dat Nederland van Rusland heeft verloren in de kwartfinale, heb ik slechts last van een verstandskies die door moet komen en een prop in mijn oor. Ik krijg pillen en druppen, en moet de volgende week nog een keer terug komen om mijn oor uit te laten spuiten.
De volgende week brengt Ken ons weer naar het ziekenhuis. Dit keer ben ik niet bang, kan ik mijn mond weer open krijgen en begin dus met Ken te praten. We vragen of Ken ook een vrouw heeft. Hij wijst op een fototje op het dashboard. Zijn vrouw. Hij straalt als hij naar haar kijkt. We vragen naar zijn kinderen. Zijn gezicht betrekt. Een jaar geleden hadden hij en zijn vrouw een kindje gekregen, maar het had in het ziekenhuis verkeerde medicijnen gekregen, en was helaas overleden.
Op de terugweg vertelt Ken dat hij nog even naar een ander ziekenhuis moet rijden. Zijn vrouw is diabetespatiënt, en inmiddels opnieuw in verwachting. 7 maand. Zij is uit voorzorg opgenomen.
Op het parkeerterrein verbaas ik me over het ziekenhuis. Het ziet eruit alsof het op de nominatielijst staat om opgeblazen te worden. Er rijdt een ambulance voor waar een deur uit mist.
Niet veel later komt Ken terug. Hij zucht: 'Ik hoop dat ze vannacht op een bed mag slapen, ze zit nu nog op een stoel in de gang.'
We durven het bijna niet te vragen, maar toch vragen we het. 'Is dit het ziekenhuis waar je kindje vorig jaar is overleden?' Ken antwoordt niet, maar wij weten genoeg.
Jamaica, 2008