Lago de Atitlan
Een onnavolgbare heilige
Eli, mijn Maya-gids in Santiago de Atitlan, Guatemala, begint geheimzinnig te lachen als ik hem vraag naar een interessante ceremonie om bij te wonen. “Yes, amigo, I have something really special for you. Wait and see, you will love it”. Per tuktuk - is het niet wonderlijk dat je deze voertuigen werkelijk overal ter wereld tegenkomt– neemt hij me mee naar een wijk waar geen gringo te bekennen is. Te voet gaan we verder, door smalle, onooglijke steegjes vol keien en zwerfvuil. Langs huisjes die kleiner zijn dan de gemiddelde caravan. We bukken voor waslijnen die dwars over de weg zijn gespannen, behangen met de kleurrijke kleding die het trotse volk van deze contreien zo typeert. Spelende kinderen bekijken me geamuseerd, volwassenen knikken vriendelijk vanuit hun keukentjes of woonkamertjes. Vragen mijnerzijds over onze bestemming doet hij af met “Just wait and see”. Steevast gevolgd door dat ondoorgrondelijke lachje. Hij heeft voorpret, zoveel is duidelijk.
Ten slotte staan we voor wat blijkbaar het einddoel van deze exercitie is: een bouwval van enkele vierkante meters, met een halfopen deur, die evenwel geen enkele aanwijzing geeft over wat me te wachten staat. Ik aarzel, maar na een kordaat duwtje in de rug van Eli, sta ik ineens binnen.
Het eerste dat ik ontwaar wanneer mijn ogen enigszins zijn gewend aan het halfduister, is een groepje starnakel-dronken Maya’s, nauwelijks meer in staat zich te handhaven op hun stoel. De ruimte is behangen met een wonderbaarlijke mix van oude Maya-relikwieën, katholieke parafernalia en vooral heel veel onduidelijks. In een hoek staat een glazen, halfopen grafkist, met daarin een levensgrote Jezusfiguur. Dat alles wordt verlicht middels een slinger gekleurde lampjes, die zowel authentiek-Guatemalteeks als van de Blokker zou kunnen zijn.
Centraal in de kleine ruimte staat een angstaanjagende, manshoge pop, met woedende, zwarte ogen, in lompen gehuld en getooid met zwarte hoed. Tussen z’n lippen is een brandende sigaret geklemd, uit de boord van zijn groezelige overhemd steken talloze bankbiljetten. De vloer om hem heen is bezaaid met sigarettenpeuken en lege en halflege drankflessen. Het geheel vormt het perfecte decor voor een occulte horrorfilm.
Een oude man – de enige die nog enigszins nuchter lijkt - pakt mijn hand, en vraagt naar mijn naam. Als ik hem die verteld heb, begint hij aan een minutenlange oratie in een onverstaanbare Maya-taal, rechtstreeks gericht tot het wonderlijke afgodsbeeld dat hier blijkbaar vereerd wordt. Zo nu en dan vang ik mijn eigen naam op, maar verder ontgaat me de betekenis. Hij besprenkelt de pop rijkelijk met het onduidelijke alcoholische vocht waaraan de andere aanwezigen zich blijkbaar de hele dag laven. Tenslotte maakt hij me duidelijk dat ik geacht word de inmiddels gedoofde peuk in de mond van de pop weer aan te steken. Ik doneer een handjevol Quetzals, en voor ik het weet sta ik weer buiten, in het volle daglicht. Totaal verward.
Eli trakteert me weer op zijn licht-spottende glimlach, alvorens uit te leggen dat ik me geen zorgen meer hoef te maken over mijn veiligheid, want mijn reis door Guatemala is zojuist gezegend door Maximon. Hij vormt een kruising tussen een oude Maya-god, de christelijke Judas en Pedro de Alvarado, de conquistador die namens Spanje in de zestiende eeuw Guatemala veroverde. Maximon is daarmee in niet alleen de meest onnavolgbare heilige die ik op mijn reizen heb meegemaakt, hij is ook de ultieme personificatie van de complexe geschiedenis van Guatemala.
Eenmaal thuis, na een inderdaad alleszins voorspoedige reis, rest slechts een conclusie: die Maximon, die kan wel wat.