Camagüey
Cuba Libre met de groetjes van Fidel
De Alto Cedro voy para Marcané
Llego a Cueto voy para Mayarí
Het zijn zomaar een aantal dorpjes tussen de suikerruitvelden welke de revue passeren in het illustere lied Chan Chan van de Buena Vista Social Club. Chan Chan is het geluid van de stoomtrein over de rails. De stoomtrein die hier nooit rijdt, waardoor de hoofdpersoon uit dit lied de lange tocht door de verzengende hitte steeds moest lopen met de gedachte aan die trein in zijn hoofd. Chan Chan. Langs deze dorpjes en door de suikerrietvelden van de Oriënte, zoals het meest oostelijke deel van Cuba wordt genoemd, rijden we naar Santiago de Cuba. Langs de weg zien we de hutjes waar de mensen in wonen, vaak niet meer dan zelfgeknutselde bouwsels van hout, leem, stro en bananenbladeren, waar men met 3 generaties in moet wonen. Een enkel gezin met paard en wagen rijdt over de hoofdweg vol kuilen en ingestorte wegdelen naar Santiago. ‘Mama, waarom rijden die mensen allemaal met een kapotte koets?’ vraagt mijn 4 jaar oude Assepoester-minded dochter. ‘En waarom zijn die huizen allemaal kapot?’
Tja, leg dat maar eens uit aan een kind van 4. Dat de mensen op Cuba heel arm zijn en dat auto’s en stenen huizen hier niet voor iedereen zijn weggelegd. En dat ze geen zeep hebben om zich te wassen. ‘Waarom hebben ze dat dan niet?’ is de vervolgvraag van mijn kleuter. Het communisme, Che Guevara, Fidel Castro, de revolutie, het handelsembargo van de Amerikanen… ik denk na waar moet ik beginnen met uitleggen. Een enorme kuil in de weg onderbreekt mijn overpeinzingen en ook mijn dochter is afgeleid door ‘de wiebels in de weg’. Ik laat de armoede maar even voor wat het is. Sommige dingen zijn te moeilijk.
Hoe anders was het gisteren aan het strand in Guardalavaca, waar we nog moe van de lange reis bij de eerste zonnestralen van de vroege ochtend genoten van een heerlijk kopje koffie in een kneuterig strandtentje. Het was een prachtig moment geweest, ware het niet dat een stel luidruchtige, zuipende Canadezen de horizon deden verbleken. Met hun zelf meegebrachte thermobekers ieder kwartier een refill aan de bar die 24 uur per dag door tapte. En ik kan je vertellen, de rum die ze daar schonken, dat was rum, met de groetjes van Fidel: tweederde rum en eenderde cola. De hotels hoeven toch geen winst te maken aangezien zij allen tot de staat behoren, dus schenken ze er rustig op los om Fidel Castro arm te zuipen. Dat is dus echte Cuba Libre. Rum, met de groetjes van Fidel.
Hoe prachtig de aanblik van de hagelwitte stranden en de azuurblauwe zee ook is, ik kan niet wachten om dit hotel met zuipende Canadezen te verlaten en Cuba te zien, want op de rum na is hier niks Cubaans aan. Dus op naar Santiago de Cuba. In Santiago zijn de straten kleurrijk, net als de inwoners. De stad is levendig en uit iedere straat klinken de salsaklanken. Mijn dochter mag Chan Chan meespelen met een viertal markante straatmuzikanten en op een pleintje laten we het Cubaanse leven aan ons voorbij trekken. Ik ga zo op in deze taferelen dat ik te laat opmerk dat mijn dochter een paar flinke slokken van mijn mojito heeft gedronken (‘het zag er zo leuk uit met die blaadjes mama…’). Gelukkig is deze mojito niet geschonken met de groetjes van Fidel dus de schade valt mee.
De volgende dag op roadtrip. Langs de weg zien we borden, putdeksels, watertorens en huizen met ‘Viva Fidel e Raul’, en afbeeldingen van Che Guevara. De revolutie leeft nog in elke Cubaan. Het straatbeeld is een vreemde mengelmoes van het Amerika uit de jaren 50, de Sovjet-Unie, Afrika, en wat Vietnam. En dat alles tegen een Caribische achtergrond. Er rijden Fords uit 1916, Chevy’s uit 1950, en wat Russische Lada’s uit de seventies. Het handelsembargo uit 1962 heeft Cuba charme gegeven. Charme voor de toerist en armoede voor de inwoners. Maar hoewel de mensen straatarm zijn, lijken ze veel gelukkiger dan ons. Haast en stress bestaat niet. Er wordt van dag tot dag bekeken hoe men die dag weer door komt met de beperkte middelen die voor handen zijn. Hasta la Vista.
Dat adagium ging voor ons ook op toen we na uren rijden zonder geld, zonder benzine en zonder eten strandden in Camaguey, een provinciestadje in het midden van Cuba. Ons contant geld was al op. We dachten dat we in de grotere plaatsen wel konden pinnen maar dat viel tegen. Uiteindelijk kwamen we in Camaguey uit en daar waren pinautomaten, maar Mastercard, daar deden ze niet aan. We hadden dus een probleem. We zaten vast zonder nog een peso op zak, geen benzine meer en niks te eten bij, ver verwijderd van ons hotel. Al gauw heeft de plaatselijke bevolking zich over ons ontfermd en eten en een slaapplek geboden. Daar zit je dan, als ‘rijke’ Westerling bij een arm Cubaans gezin. Ze hebben ons het hele stadje laten zien. Het was een geweldig mooi kleurrijk stadje, een van de verborgen parels van Cuba. Maar de paniek dat we niet zo Libre waren op Cuba overheerste een beetje. Toen het weer maandag was geworden hadden ze een afspraak voor ons gemaakt met iemand van de bank. Daar konden we terecht en na allerlei controles en bellen en toestanden kregen we geld mee met de Mastercard. We hebben het Cubaanse gezin flink wat peso’s in de hand gedrukt voor het eten en het onderdak en de goede zorgen. Havana gingen we niet meer redden door dit oponthoud, maar we waren maar wat blij dat we konden gaan tanken en weer terug naar het hotel in Guardalavaca konden, want vanuit daar vertrok ons vliegtuig de volgende dag ook weer terug. Nog nooit zag het hotel met de zuipende Canadezen er zo aanlokkelijk uit als nu. Eenmaal gearriveerd genoten we van de koffie en van een glas rum voor de schrik. Met de groetjes van Fidel.