Aan de zuurstof in de Andes
Aan de zuurstof in de Andes
Kotsmisselijk kom ik eindelijk aan bij het kabelbaanstation op 4200 meter hoogte. “Gaat het wel goed met je?” vragen mijn groepsgenoten, “je ziet helemaal groen”. Het dringt eigenlijk niet tot me door, voor ik het weet hang ik met mijn hoofd boven een afvalbak. Dan wordt ik aan twee kanten door onbekenden in een witte jas bij mijn arm genomen, in een kamertje op een stoel gezet met een zuurstofmasker op mijn gezicht. Wat zullen we nou beleven?!
We bereiden ons voor op de Andestrekking in de bergen rond Mérida. In een plaatselijke supermarkt slaan we broodjes, beleg, fruit en wat vruchtendrankjes in. En natuurlijk: de zuurtjes. Goed tegen een droge mond, want het lukt niet om door je neus te blijven ademen gedurende een wandeltocht op grote hoogte. Vroeg of laat gaat de mond open om meer zuurstof te krijgen.
We vertrekken met jeeps richting de bergen. Vandaag moeten we Los Nevados bereiken, onze uitvalsbasis voor de trekking van morgen. Los Nevados ligt op 2700 meter. Van daar zullen we naar 4200 meter lopen waar de kabelbaan vanuit Mérida uitkomt. De tocht naar Los Nevados is schitterend. We rijden steeds hoger de bergen in, en het landschap wordt ruiger, droger en rotsiger. We zien bomen met enorme baardmossen, die zijn zeldzaam. De toppen van de hoogste bergen zijn met sneeuw bedekt. Het is eigenlijk onvoorstelbaar dat in dit ruige gebied mensen kunnen leven en overleven, maar het is echt zo. We zien hier en daar akkertjes waar maïs en aardappelen worden verbouwd, er duiken huisjes en kleine dorpen op. Er is zelfs een café onderweg waar we een heerlijke empanada eten.Het laatste uur van de tocht leggen we lopend af naar Los Nevados. We zitten al aardig op hoogte, en dat voelen we in de benen. Het gaat niet snel, en hijgend bereiken we Los Nevados nog net voor het donker wordt. We zien het liggen, magnifiek! Met z’n witte huisjes en witte kerk lijkt het aangeplakt tegen de donkere bergwand. Onze posada met de toepasselijke naam Buena Vista ligt aan de hoge kant van het dorp en heeft een terras van waar we een prachtig uitzicht hebben over de bergen. Met een welverdiend biertje genieten we van de ondergaande zon, die het dorp in een gouden gloed zet.
De haan kraait. Het is half zes ‘s ochtends, en nog schemerig als we op pad gaan. Op naar de top. Er gaan muilezels mee voor de bagage en voor de enkeling die de rit liever op de rug van zo’n dier wil afleggen. De meeste van ons gaan lopen, daar komen we tenslotte voor. De afspraak is dat de wandelaars een voorsprong krijgen op de muilezels van anderhalf uur. Wordt je ingehaald door de karavaan, dan moet je op de rug van een muildier de tocht vervolgen. De meest sportievelingen onder ons is dat hun eer te na. Zij zeggen nu al de ezels vóór te zullen blijven. We zetten stevig de pas er in. Maar al snel valt de voorste groep in kleinere groepjes uiteen. De weg loopt uitsluitend omhoog, het is klimmen en stijgen. Ik kan de kopgroep niet bijhouden en loop uiteindelijk een heel stuk alleen. Een aantal wandelaars achter me gaat voor mij weer te langzaam. Ik probeer een cadans te vinden: twee stappen op een inademing, twee stappen op een uitademing. Dat loopt lekker, en met af en toe een zuurtje voel ik me helemaal happy.
Dan zie ik de voorste groep stilstaan. Het lijkt of ze op mij wachten, ze kijken steeds achterom. Onwillekeurig versnel ik mijn pas, maar als ik ze bijna genaderd ben lopen zij ook weer door. Dat is balen. Ik heb veel energie verspild aan de tempoverhoging, en dat merk ik nu. Ik kom nauwelijks meer vooruit, krijg honger. Ik stop voor een broodje, maar na een stop lijkt het wel helemaal niet meer te willen. Ik krijg het benauwd, hoe hoog zou het hier zijn? Het wordt stoppen, lopen, stoppen, lopen. Ik begrijp er niks van, ik had er geen last van tijdens de Inca- en de Takesitrail en een trekking in Tibet.
Dan hoor ik achter mij de muildierkaravaan aankomen, ik heb er nu 5 uur lopen op zitten. Mijn hoogtemeter wijst 3500 meter aan. De meeste zitten dus nu al op de rug van een ezel, alleen het kleine kopgroepje loopt nog. Ook al vind ik het jammer, ik geniet van het prachtige uitzicht vanaf mijn viervoeter, en kan zelfs foto’s maken. Er bloeien hier verrassend veel bloemen en planten, ik zie paarse, gele en bruinrode kleuren. Een bergmeertje maakt het compleet, wat is het hier fantastisch!
Intussen slaat de misselijkheid toe. Het muildier doet zijn best niet uit te glijden over de rotsen en stenen waar hij overheen moet klauteren. Er is weinig meer van een pad te merken. En dan zien we plotseling een metalen kruis: we hebben de pas bereikt en het is nog maar een klein stukje naar het kabelbaanstation. We laten de muilezels hier achter, en lopen het laatste stukje. Daar heb ik weinig meer van gemerkt. Als in een roes en met barstende hoofdpijn strompel ik het station binnen, regelrecht naar de afvalbak waar ik brakend mijn hoofd in verberg…..
Het zuurstofmasker van de EHBO-post doet wonderen. Na tien minuten ben ik weer bij mijn positieven, heb weer kleur en besluit met de groep mee te gaan naar Pedro, onze overnachtingsplek op 3800 meter. Het alternatief is met de kabelbaan naar beneden en naar het hotel in Mérida. Sommige groepsgenoten doen dat, ik wil per sé mee naar Pedro. Een kopje thee en een paar droge koekjes, en ik ben er weer helemaal bij. De 400 meter afdaling leg ik huppelend af. Pedro heeft de koffie klaar en de soep staat op het vuur. We zijn moe maar voldaan.