Ecuador
Koffiepauze in Ecuador
Toeristendollar
In het najaar van 2003 reis ik met een klein gezelschap kriskras door Ecuador, het kleinste van de Zuid-Amerikaanse Andeslanden. Het land is ruiger en woester dan ik had gedacht. Van boven moet het er een beetje uitzien als een gigantische groene hanenkam, waar een oude punker een puntje aan kan zuigen. In het midden rijzen de hoge toppen van de Andes tot een hoogte van zes kilometer. Meestal eindigen ze ergens op een onzichtbare plek in de wolken. De ravijnen langs de weg zijn diep en liggen vol met bewijzen dat chauffeurs hier net iets te vaak geloven in God en in het leeg blijven van de volgende haarspeldbocht. Watervallen kletteren omlaag en storten zich in kolkende rivieren. Aan beide kanten van de hanenkam strekt het laagland zich uit. Het oosten van het laagland, El Oriente, bestaat voornamelijk uit een oerwoud dat doorsneden wordt door rivieren die uiteindelijk, ver buiten de Ecuadoriaanse grenzen, uitmonden in de Amazone. In het westelijke laagland overheersen de plantages met bananen, suikerriet en cacao, afgewisseld met dorpen vol houten huisjes op palen, mannen in hangmatten en smoezelige peuters met grote snottebellen.
Tijdens één van de reisdagen stoppen we rond koffietijd bij een wegrestaurant ergens ten noorden van Portoviejo. We strekken onze benen, lopen wat heen en weer en strijken neer op het lege terras. Het duurt even voordat er iemand komt kijken. Een jonge vrouw kijkt enigszins verschrikt als ze ons groepje ziet zitten en loopt dan aarzelend naar ons toe. Ze lijkt niet echt blij met de onverwachte klandizie. Een beetje nors vraagt ze of we soep willen. Ze heeft caldo de gallina (kippensoep) en caldo de patatas (aardappelsoep) in de aanbieding. Het is tien uur en onze Hollandse lijven schreeuwen om koffie. Niks geen soep dus. Na wat geharrewar geven we de bestelling door: twee zwarte koffie, een koffie met melk, twee cola en een flesje water met bubbels. De vrouw kijkt ons aan alsof we zojuist een gefrituurde olifant besteld hebben. Hoofdschuddend loopt ze naar het restaurant. Het duurt minstens een minuut of twintig voordat ze terug komt met een potje klonterige Nescafé. Dat is op zich niet vreemd,want zo wordt de koffie in Ecuador wel vaker aangeboden. Wat wel vreemd is, is dat het gebeurt in een streek die kennelijk bekend staat om de handel in koffiebonen. Het lijkt me dat het hier meer moeite moet kosten om aan een potje Nescafé te komen. We hebben genoeg tijd om daar over na te denken, want na het potje komt er een lange tijd helemaal niks op tafel. Dan komt de vrouw weer naar buiten gesloft met een dienblad vol met mokken kokend water. Voordat ze er eentje voor mijn neus wil zetten, vraag ik nog een keer vriendelijk of café con leche (koffie met melk) ook mogelijk is. Por favor! De vrouw knikt en weer even later komt ze terug met een mok vette melk met een vel erop. Ik schep de Nescafé in mijn mok waar hij op het vel blijft liggen. Als ik roer verandert de inhoud in een klonterig mengsel dat ik liever niet wil zien. De cola- en waterliefhebbers beginnen inmiddels een beetje ongeduldig te worden en vragen waar hun drankje blijft. De vrouw trekt haar schouders op, gaat naar binnen en laat zich niet meer zien.
Op het terras gebeurt niet veel meer, maar op de parkeerplaats is inmiddels wel sprake van verhoogde activiteit. Een jongetje van een jaar of zeven is, volledig op eigen initiatief, begonnen met het wassen van onze bus die behoorlijk onder de modder zit. Hij sjouwt met emmers water en gebruikt een leeg limonadekrat als trapje. Op zijn provisorische trapje reiken zijn armen nog maar net tot het onderste randje van de ramen. Ons uitzicht wordt er door de wasbeurt dus niet beter op. In ruil voor dat gemis, wast het jongetje de banden en de wielen extra goed. Die kunnen er voorlopig tegen. Af en toe kijkt hij van een afstandje naar zijn werk en zucht dan diep. Zo’n bus is toch wel erg groot.
Na een uurtje soppen heeft het jongetje de helft van de bus tot de hoogte waarop hij reiken kan gepoetst, maar hebben we nog steeds geen cola en bubbelwater gesignaleerd. Omdat we nog heel wat kilometers voor de boeg hebben, loop ik naar het restaurant om de koffie af te rekenen. Ik stap over de drempel en sta meteen midden in de keuken die gevuld is met vrouwen. Ik tel er zo een stuk of acht en ze lijken allemaal op elkaar. Stevige kleine vrouwen met appelwangen. Op de vloer scharrelen nog wat kinderen rond, ook al met diezelfde appelwangen maar dan in miniformaat. De vrouwen zijn allemaal bezig met het maken van soep. In kleurige teiltjes zie ik de gesneden ingrediënten. In grote pannen borrelt en pruttelt de caldo. Het ruikt er lekker en het is er warm en gezellig. De vrouwen giechelen als ik binnen kom en in hakkelend Spaans om de rekening vraag. Daarbij zie ik ze denken: Wat zullen we daar nou eens voor vragen? Negentig centavos voor drie koffie? Zou dat teveel zijn? Ik pak een dollar uit mijn portemonnee en als er meteen naarstig gezocht wordt naar wisselgeld, zeg ik dat ze de tien centavos mogen houden. In koor roept het gezelschap: ‘Adios y muchas gracias!’
Als we naar de bus lopen, raakt het jongetje in paniek. Hij heeft pas één kant van de bus gewassen en de raampjes zijn bovendien niet echt schoon. Maar zoveel eigen initiatief moet beloond worden. Onze chauffeur graait in zijn portemonnee en geeft een dollar voor de halve poetsbeurt. De jongen straalt en de vrouwen die inmiddels naar buiten zijn gelopen, begrijpen er nou echt niks meer van. Gekke gringo’s die oploskoffie willen in plaats van verse soep en daar evenveel voor betalen als voor een half gewassen bus. Het is maar goed dat er niet meer van die rare lui langs komen.