Het Pamvotismeer, zacht krakend, zingend riet...
Het Pamvotismeer, zacht krakend, zingend riet...
Het ritselt boven me in de struiken en het ritselt naast mijn voeten.
Het water is stil, een spiegel onder de laatste wolkjes ochtenddauw.
Verder weg zijn de bergtoppen wit en komt in de stad daaronder de ochtendspits op gang.
Er is niets van te horen, dit water draagt niet.
Langzaam schuifel ik om de ruime bocht.
Een nieuw geluid komt naar me toe.
Het geluid van zacht krakend, zingend riet.
De stilte van het Pamvotismeer omarmt de weemoed in mijn lijf.
De weemoed waarin het zo lekker hangen is als je alleen bent op een onbekende plek waar het niet uitmaakt of je lacht, huilt, schreeuwt of danst.
Ik, een eiland tussen mensen met een plan, op een eiland in een meer waar niemand naar toe gaat zo vroeg in de ochtend.
En als ik me een eiland vol weemoed voel terwijl mijn voeten volautomatisch gaan dan ben ik op mijn best.
Dan wordt het hoofd geordend, waait de wind de stemmen weg en wordt ik elke stap weer verder vrij.
Een gevoel van vlinders in de buik of beter, de seconden voor het sigaretje na de sex.
Krakend, zingend riet hoort daar bij.
Ik moet plassen en vermoedelijk iets meer.
Dat wordt lastig.
De eerste veerboot van de dag heeft me in 15 minuten vanuit de stad Ioannina naar dit kleine eilandje in het Pamvotismeer gebracht.
Een tochtje in de sfeer van de Loosdechtse plassen alleen dan met een cordon aan besneeuwde 2000 meteraars er omheen.
Diep is het meer niet, 4 meter hoogstens maar grotendeels stahoogte.
Beschermd vanwege haar rijke waterfauna in de vorm van vooral karpers en palingen en broedgebied voor vele vogelssoorten.
Uitgebreide rietvelden vormen de bron voor dit weelderige leven.
Achter een van de oostelijke velden vol wuivende pluimen blijkt een vissersdorpje verstopt.
Op een eiland dat in het midden nog een stukje omhoog gaat door haar rotsachtige kern waarop maar liefst 4 kloosters zijn gebouwd.
Nisi is haar naam hoewel Ioannina-eiland gangbaar is.
Daar ben ik dus, nu eerst een toilet.
Vanaf de 13e eeuw werd het eiland bewoond door christelijke monniken die er hun kloosters bouwden.
Lange tijd leefden zij in alle rust op Nisi tot dat de islamistische Ali Pasha, een ex-roverhoofdman met de bijnaam 'De Leeuw van Ioannina', de leiding kreeg over een gebied dat grofweg noordwest Griekenland en Albanie bestreek.
Waar eeuwenlang een christelijk eiland in een overwegend islamitisch gebied geen probleem was geweest vierde nu het opportunisme hoogtij.
De onvoorspelbaarheid van Ali Pasha deed de meeste monniken aan het eind van de 18e eeuw vertrekken.
Nu leven er nog enkele nonnen die de gasten hartelijk ontvangen bij een bezoek aan de rijkelijke versierde kloosters.
Ik kom niet verder dan de poort met een groet van een van de goedlachse dames.
In de winter zijn de kloosters maar beperkt geopend.
De non wijst me de weg naar het enige cafeetje dat open is zo vroeg in de ochtend.
Er is zeker koffie wordt me beloofd en zo vind ik een flink aantal traptreden lager een kioskachtige bar waar het bordje 'gentleman' mijn nood verhelpt.
Aan een wankel tafeltje in de voorzichtig prikkelende ochtendzon drink ik vervolgens mijn cappuchino leeg.
Het zal een klein half uurtje zijn.
Meer tijd heb je niet nodig het eiland rond te lopen.
Met lage rotswanden vol zonnebadende hagedissen aan de binnenkant en het meer vol futen, meeuwen en aalscholvers aan de andere kant.
Daarachter het glimmende Pindosgebergte met daaronder na een tijdje de trotse universiteitsstad Ioannina.
Over de rietvelden heen is haar dikbemuurde 'castro' met oude binnenstad goed te zien.
De grote Ali Pasha-moskee met haar smalle minaret is niet te missen.
Ik heb een broodje in de hand tijdens mijn rondgang.
Gevonden op de reuk na mijn bezoek aan de koffiebar.
De bakker leek zo verrast door deze vroege wintertoerist dat ik het tweede kaasbroodje cadeau kreeg.
Ik laat de kruimels rijkelijk vallen wetend dat het ritselen er door versterkt.
Achter me vechten merels en hagedissen om de kleine stukjes brood.
Als ik terug ben in het vissersdorpje lijkt de dag langzaam te beginnen.
De winkeltjes en cafeetjes aan de rommelige kade worden ontvangstklaar gemaakt.
Bij de twee restaurants staan grote aquaria vol karpers en vuistdikke palingen.
Het is een krioelen waar ik niet van houd.
Het veerbootje ligt op zijn plek aan de korte steiger en vertrekt over 10 minuten laat de kapitein me weten.
De zon is definitief achter de bergen vandaan en verblindt mijn ogen.
Onder een van de hoge bomen die de schaduw voor de terrassen verzorgen vind ik een plekje.
Ik kijk naar de mannen die de kisten en kratten van de veerboot halen en Nisi bevoorraden.
Dan sluit ik voor even de ogen.
Ik wil nog even luisteren.
Luisteren naar het geluid van zacht krakend, zingend riet.