Java
Van tempelcomplex Borobudur naar Gunung Bromo
“Als jij nou naar het kantorpos (postkantoor) gaat, dan kijk ik wel even naar de shock beker (schokbreker) en de knalpot (uitlaat). Daarna naar Kapsalon Anita en kunnen we ’s avonds eten in restaurant Tante Lies?” voor wie niet beter weet, zou veronderstellen dat bovenstaande zich afspeelt in Nederland. Je zou bijna denken dat Java nog steeds een Nederlandse kolonie is.
We komen aan op Yokyakarta, een redelijk grote stad aan de zuidkant van Java. In de omgeving van Yokya is veel te doen. Eerst gaan we per becak (fietsriksja) naar het paleis van de sultan en krijgen daar een verplichte rondleiding die trouwens best interessant was. De Javanen zijn trots op hun batik-producten, en dat is te merken ook. Overal waar je loopt, kom je verkopers en galleries tegen. Op de bird-market worden naast uiteraard vogels, ook allerlei ander gedierte verkocht. Uilen in kleine hokjes, slangen, katten, en zelfs aapjes zijn te koop. Het is een trieste aanblik om die dieren soms in erbarmelijke toestand opgesloten te zien zitten. Leuker vinden we de naastliggende plaatselijke markt. Kindjes die ondanks het toerisme op Java toch wel gewend moeten zijn aan westerlingen, kijken ons met grote ogen aan. Een fotoshoot volgt, waarop de kinderen brullend van het lachen langs de kraampjes rennen. De zon is benauwend warm en eigenlijk tegen onze principes in, nemen we voor een klein stukje naar het Nederlandse fort Vredenburg een riksja. Als attractie kun je hier een rondje rijden op een Gazelle omafiets. Te gek!
Op de brommer rijden we door het drukke verkeer naar het Hindu tempelcomplex Prambanan. Als we vanaf de weg in de verte een tempel zien oprijzen tussen de groene jungle weten we dat we er zijn. We wandelen langs de negen eeuw oude tempels. Sommige nog in goede staat, andere in wat mindere. Na een uur in de brandende zon, nestel ik me onder een schaduwwerpende boom waaronder vandaan ik sinds tijden weer eens een schetsje maak.
Ongeveer veertig kilometer van Yogyakarta vandaan, vind je het andere eeuwenoude en meer bekende boedhistische. Een andere trekpleister is tempelcomplex Borobudur. Deze tempels zijn 500 of 600 jaar ouder dan Angkor Wat in Cambodja. Bij aankomst vallen de eerste regendruppels helaas al naar beneden en grote donderwolken hangen dreigend boven ons. Als we een paar minuten op de grote tempel staan, breekt het gedonder los. Na een uurtje kunnen we het museum dat we als schuilplaats gebruiken, alsnog de tempel verkennen.
We besluiten na vier nachten in Yogya door te reizen naar een vergelijkbare stad, Solo. Hier zijn we om nog wat meer cultuur op te snuiven. Het stadje valt ons eigenlijk wat tegen en behalve leuke marktkraampjes en nagapende locals, is er weinig te beleven. Om eerlijk te zijn, snakten we op dat moment ook eigenlijk naar natuur. Genoeg stad na Singapore, Yogya en Solo dus. Tijd voor moeder natuur! En zo zitten we de volgende ochtend in een minibus op naar Bromo-Tengger-Semeru national park. Ook in Indonesie hebben ze zo hun eigen rijstijl. We halen vrachtwagens en auto’s in, met tegenliggers zeer dicht in het verschiet. Gelukkig ben ik al gewend aan het scheurgedrag van menig chauffeur.
Om 3:30 uur in de ochtend gaat de wekker. Slaperig stappen we in de jeep die ons naar het uitzichtpunt op de keten van vulkanen brengt. Met op de voorgrond de actieve vulkaan Bromo die borrelt en non-stop stoom uitstoot, en in de verte de Semeru vulkaan. Samen met honderd andere toeristen, zien we hoe de zon haar eerste zonnestralen spreidt over het dichte wolkendek. Terwijl wij foto’s proberen te nemen van de zonsopgang, trachten de Aziatische studenten die op tour zijn door hun eigen land, op de foto te kunnen komen met ons westerlingen. Giegelend van verlegenheid vragen ze telkens om een foto. Geen probleem, totdat een hele klas van dertig studenten met mij op de foto wil. Dan loop ik gehaast terug naar de jeep; verkleumd van de kou op deze hoogte, is het slechts vier graden. Brrrr…
Via 254 treden bereiken we vervolgens de vulkaan Bromo. Het uitgestrekte landschap, de paarden en de vertrokken gezichten van de kou, doen me denken aan Mongolie. Door een laag van oud as bereiken we de krater. Waar in Europa op een dergelijk gevaarlijke plek overal hekken zouden zijn geplaatst, kun je hier op een smal richeltje rondom de krater lopen met een diepe afgrond onder je. Mike loopt het eerste gedeelte via een breder pad omhoog, en staart naar de diepte beneden. Gelukkig hebben we geen tijd om de hele krater rond te lopen en komt hij snel weer terug. Het uitzicht vanaf hier is trouwens fenomenaal.
We delen het pad met tientallen mijnwerkers die kilo’s solfiet naar beneden brengen. Aan de top gekomen, belemmmeren grote wolken die vanuit de krater omhoog stijgen ons het zicht. Als de wind draait, zien we het helblauwe turquoise kratermeer verschijnen, omringd door de honderd meter hoge wanden van de vulkaan. We kijken naar beneden en zien de mijnwerkers via een klein kronkelweggetje naar beneden ploeteren om hun manden met solfiet te vullen.
De verleiding om naar de oorsprong te lopen is te groot en zo delen we het pad met de arme mijnwerkers. We zijn inmiddels zo dichtbij de groengele gaswolken dat we besluiten het volledige pad af te lopen. Als een toerist met eigen zuurstofmasker ons passeert, gaat er eindelijk een alarmbelletje rinkelen; die wolken zijn natuurlijk giftig! En ja hoor, direct daarna slaan de dampen op mijn keel. Een verschrikkellijk gevoel. Je kunt geen kant op en het is wachten totdat de wolk zich in een andere richting begeeft. Met deze ervaring in de pocket, hebben we nog meer respect voor de mijnwerkers. Met gemiddeld negentig kilo solfiet op hun schouders, leggen zij deze weg dagelijks af. Vanaf hun twintigste tot hun zestigste, maar velen begeven het voor die leeftijd al, versmeuld door het gevaarlijke en ongezonde werk. En dat voor gemiddeld 40.000 rupia per dag (drie euro).