Hoe speel je Afrikaans verstoppertje?
Hoe speel je Afrikaans verstoppertje?
Ik vond Afrika als kind al een ontzettend spannend en mysterieus land. Daar woonden de grote, wilde dieren! Als ik aan Afrika dacht, dacht ik aan olifanten, leeuwen, apen en slangen. Toen mijn vader en ik op mijn vijftiende onverwacht een last-minute reis naar het net van dictatuur ontmande Gambia boekten, was ik dan ook op van alles voorbereid. Dacht ik.
Na ons na een reis van zo’n acht uur eindelijk in onze hotelkamer gesettled te hebben, besloot ik me even op te frissen in de badkamer. In was in gedachten verzonken over alle nieuwe indrukken die ik tijdens de busrit van het vliegveld naar het hotel had opgedaan, over het verschil tussen onze rijke westerse panden en luxe goederen en de huizen van karton waar we net langs waren gereden. Tijdens deze overpeinzing dwaalde mijn blik langs de witbetegelde muur van de badkamer naar boven. Mijn adem stokte. Daar, zo’n kleine tien centimeter van het plafond af, zat een spin. Niet zomaar een spin, maar één á la tarantula, met een lijf van ongeveer drie centimeter en twee maal zulke lange harige poten. Hij miste alleen het geel-zwarte uniformpje dat ik de vogelspinnen in de dierentuin altijd zag dragen. Hij werd er echter niet minder eng om.
Bang dat het dier me op zou merken, legde ik muisstil mijn tandenborstel neer en begon me op mijn tenen richting de deur te bewegen. Toen ik eenmaal de woonkamer bereikt had, nam ik een sprint naar het balkon. Daar zat mijn vader te genieten van het uitzicht over het strand en de jongens die blootsvoets in de palmen klommen om daar de kokosnoten uit te slaan. “Papa”, zei ik bibberend, “er zit een spin in de badkamer!” Mijn vader zuchtte diep en zei: “Jij en je spinnen ook altijd!”, duidend op het feit dat ik als klein kind een spinnetje van hoogstens drie millimeter al doodeng vond. Het feit dat ik nu tien jaar ouder was, leek hij voor het gemak te zijn vergeten.
Lachend ging hij de badkamer in, terwijl ik hem volgde en op veilige afstand bleef staan. Maar ik was dichtbij genoeg om mijn vader hardop te horen slikken. Hij schraapte zijn keel en zei, schaapachtig lachend: “Nou, hij is...eh...vast niet gevaarlijk!” Echt zeker klonk het niet, en op mijn reactie dat hij het beest in dat geval maar zo snel mogelijk weg moest halen, verdedigde hij: “Ik weet het natuurlijk niet zeker...”
Maar wat ik wel zeker wist, was dat ik de badkamerdeur dicht en zo mogelijk zelfs op slot wilde. Het idee dat dat bruine harige monster ’s nachts over me heen zo kruipen, bezorgde me zelfs in dit hete weer de rillingen. Morgen zouden we wel aan de schoonmaakster vragen of het achtpotige geval gevaarlijk was.
Maar zover liet de spin het niet komen. De volgende ochtend was het weg. Opgelucht was ik allerminst. Waar was het heen?
Ik probeerde het van me af te zetten en in de weinige tijd die we in de hotelkamer spendeerden, had ik ook geen tijd om ernaar op zoek te gaan. Ik besteedde de vier dagen erop bij het zwembad, op het strand, op de plaatselijke markt, en in het natuurreservaat. En was de spin bijna vergeten.
De vijfde ochtend, nog slaapdronken, strompelde ik naar het toilet en sloot de deur achter me. Meteen was ik klaarwakker. Daar, achter de deur, zat onze grote vriend, de poten uitgestrekt, om zich maar zo plat mogelijk te maken. Daardoor leek hij wel twee keer zo groot.
Zachtjes opende ik de deur weer en fluisterde dwingend naar mijn vader: “Pap, de spin is terug!”
“O ja, wist ik al”, antwoordde mijn vader doodleuk. “Dat had ik vannacht al gezien.” Ik keek hem beledigd aan, omdat hij niet de moeite had genomen mij hier even van op de hoogte te stellen.
Toen we die avond terugkwamen van een stoffige jeepsafari, en een douche erg wenselijk was, was de spin wederom weg. De dagen daarop deed ik erg hard mijn best het geheimzinnige dier te vergeten, maar zelfs de groene slang en de bavianen in het nationale park, noch de aaibare krokodillen, noch de twee meter hoge termietenhopen hadden zoveel indruk op me gemaakt.
Dus toen mijn vader op de tiende dag van onze vakantie vanuit de badkamer riep: “Ja hoor, hij is er weer!” wist ik meteen waar hij het over had. De vogelspin-wannabe had zijn pootjes stevig om de toiletborstel gesloten, alsof hij er een maatje in had gevonden.
Mijn vader had het plan opgevat om de borstel op te pakken en zo de spin naar buiten te brengen, maar hij liet het idee snel weer varen toen het haarbolletje razendsnel via de steel richting zijn hand kwam klauteren. Snel liet hij de borstel vallen, en ook de spin liet de borstel los.
Mijn vader zag zijn kans schoon, pakte de toiletborstel op en begon de spin richting de douche te duwen. “Kijk maar even niet, Vel, het zal geen fijn gezicht worden”, maande hij en terwijl ik in de woonkamer stond te wachten, hoorde ik de kraan aangaan. Toen hij met een zielig hoopje bruin weer naar buiten kwam die hij over het balkon gooide – “Hij paste niet door het doucheputje”, legde hij uit – voelde ik me opeens vreselijk schuldig. Het wild van Afrika had moeten wijken voor de westerling, die niet tegen een beetje natuur had gekund.
Als ik nu aan Afrika denk, denk ik niet meer aan de olifanten, leeuwen, apen en slangen. Ik denk aan de spin op die witte badkamertegels.