Algarve
Jan uit België
Het was kerstavond, zo’n zes jaar geleden. Ik zat in de vertrekhal van het vliegveld van Faro, de hoofdstad van de Algarve. Ik had daar een paar dagen zon op zitten doen om de naderende winterdepressie te slim af te zijn.
Het was rustig in de hal. Het was al laat in de avond en er vertrokken nog maar weinig vliegtuigen. Door de ingang kwam een jongen binnen, met zongebleekte haren en een bruingebrand gezicht. Hij had een jas met capuchon aan, droeg trekking shoes en sjouwde een kennelijk zware plunjezak met zich mee. Dat viel op tussen de hardplastic koffers van de meeste van mijn medepassagiers. Hij verdween naar de incheckbalie en uit het gezicht.
Een uurtje later zat ik in het vliegtuig te wachten op het vertrek naar Amsterdam. Het vliegtuig was slechts bevolkt met een tiental grijze bollen die hun overwintering onderbraken voor een kerst bij kinders en kleinkinders of erger. Ik zat zoals gewoonlijk aan het gangpad, zodat ik mijn benen kon strekken en opstaan wanneer het mij beliefde zonder me over een paar slapers heen te hoeven worstelen. Rond om mij waren alle stoelen in 4 rijen, aan twee kanten van het gangpad, leeg. En toen kwam hij binnen. Zonder plunjezak maar met jas met capuchon. Hij keek rond, zag de zee van ruimte, zag mij, vroeg of hij mocht passeren en ging naast me zitten. Jas aan en een kegel van twee meter.
‘Jan’, kegelde hij met Vlaamse tongval in mijn gezicht en schudde me de hand. Hij nam de bejaardenclub voor hem geamuseerd in ogenschouw. Eerst kwam er een grote glimlach op zijn gezicht en toen rolde er plots een aanstekelijke lach door de cabine. Hij sloeg op mijn schouder, wees naar onze reisgenoten en schaterde onverminderd door. Toen hij voldoende van het toneel genoten had vond hij dat het tijd was voor een biertje en een begeleidend sigaretje. Roken was in die tijd nog niet algemeen taboe. Hij had het nog niet aangestoken of uit het niets kwam een cabinejuffrouw die hem duidelijk maakte dat roken op dit ogenblik strikt verboden was. Hij drukte zijn sigaret onmiddellijk uit en gaf zich over aan de volgende schaterbui. ‘En we zijn nog niet eens vertrokken.’ riep hij. Hij had duidelijk een vrolijke dronk.
Het vliegtuig vertrok en nam ons allemaal mee. Jan was een bouwvakker die kluste in de Algarve en was nu op weg naar zijn ouders in de buurt van Antwerpen. Hij hield niet van vliegen en had zich dus wat kalmte ingedronken. En dat bleef hij doen. Drankjes waren nog gratis, dus hij liet de bediening, mede uit wraak voor het gemiste sigaretje, duchtig werken. Soms zat hij met een blikje in elke hand met zijn jas aan, zijn vliegangst te bezweren.
We vlogen noordwaarts, richting Pyreneeën. Het vliegtuig hobbelde over wat luchtzakken maar erg was het niet. Jan zat recht overeind met links een blikje bier en rechts een beker hete koffie in zijn werkerknuisten. En toen kwam een echte grote luchtzak. We klapten tientallen meters naar beneden. De vloeistoffen van Jan volgden deze neerwaartse beweging niet zo snel en kwamen uit de beker/blik omhoog en op Jans jas met capuchon. Hij keek naar beneden, naar mij, weer naar die grote natte plekken op zijn jas, stootte me aan , wees met zijn blik naar wat er gebeurd was en begon weer onbedaarlijk te lachen. Het daverde door de kleine ruimte. De grijze bollen voorin, nauwelijks bekomen van de schrik van de val, keken bleekjes achterom naar het tuig achterin. Ik keek laf een andere kant op.
Toen we aankwamen op Schiphol was het zwaar na middennacht en hadden we de nodige confidenties uitgewisseld. Hij vertelde dat hij nog geen vervoer had naar België. Ik had een vaag vermoeden wat de volgende vraag zou zijn en ging over op een ander onderwerp. Ik kon op eerste Kerstdag geen vreemde bouwvakker gebruiken. Ik kreeg gasten. Mijn hardplastic koffer kwam eerder dan zijn plunjezak. We namen afscheid en voor hij nog iets kon zeggen maakte ik me uit de voeten. Ik hoorde hem nog lachen. Nog steeds vrolijk.