Net als in de film
Net als in de film
Onze auto stopt voor een oud vervallen landhuis. Het dateert uit de koloniale tijd, toen de Britten hier nog zaten, zoals veel gebouwen in dit bergstadje herinneren aan de vroegere overheersers. Het landhuis is vandaag de dag een hotel. Een vervallen hotel. We zien het meteen. Het is nog te zien dat de buitenkant ooit wit van kleur is geweest, en mogelijk heeft dit gebouw ooit glorieuzere tijden gekend. Het mooie van verval is dat je nog net kunt voorstellen hoe het ooit geweest moet zijn, om dan te beseffen dat het nooit meer zo zal zijn. Het wordt uiteindelijk weer wat het ooit ook was: niets. Verval is onomkeerbaar. Een eenrichtingsweg naar het onvermijdelijke einde. December is de naam van het flink in verval rakende hotel. December: voor mij is de laatste maand van het jaar, ieder jaar weer, synoniem voor het einde, aftakeling, afscheid en somberheid.
December is geen slechte keuze voor de naam van dit hotel, denk ik bij mezelf als ik onze auto uit stap. We lopen met niet zulke hoge verwachtingen de diep uitgesleten treden van de gebarsten marmeren trap op en komen in een donker halletje met een kleine duistere nis, die als balie dienst blijkt te doen. Achter de ‘balie’ zit een oude vermoeide man, die onaangenaam verrast lijkt te zijn door het feit dat er gasten binnenkomen. Zwijgend geeft hij ons de sleutel waarop een getal staat en wijst naar boven. We sjouwen met onze bagage de krakende houten trap op. Het lijkt er niet alleen op dat we de enige gasten zijn in dit enorme gebouw, we zijn het ook echt. Helemaal alleen in dit gigantische pand. Een vreemd idee.
Op de eerste verdieping is een lange gang met een hoog plafond, een oud half vergaan tapijt en tientallen deuren aan weerszijden. Het is donker en er brandt één zwak peertje. Leeg is het er, en stil. Ik waan me in het hotel waar de horrorfilm The Shining zich afspeelt: een echtpaar met kind moet een hele lange Amerikaanse winter op een volkomen verlaten, ingesneeuwd hotel passen. De man wordt uiteindelijk waanzinnig en wordt een groot gevaar voor zijn eigen vrouw en dochtertje. Ik ga de afloop niet verklappen maar ijzingwekkend en bloedstollend spannend is het wel. Enkele jaren later zal ik het hotel, waar de huiveringwekkende scènes zijn opgenomen en waarvan de gang sprekend lijkt op die van dit Decemberhotel, nog eens in het echt zien, in de Rocky Mountains van Colorado in de USA. Als ik de deur van onze kamer open meen ik heel even de schim van Jack Nicholson, met opgeheven bijl in zijn hand, aan het einde van de gang te zien. Here comes Johnny!!
De kamer is groot en hoog, en vooral heel oud, maar in orde. Het begint buiten zachtjes te regenen, de eerste voorbode van een weersomslag. De restanten van een cycloon trekken vanuit Bangladesh over Myanmar en dat betekent nattigheid, veel nattigheid. Die zal enkele dagen gaan aanhouden.
We maken een rondrit door het dorp. We zien enkele tempels en kloosters, een Boeddhabeeld en het oude stationnetje. Het begint nu echt hard te regenen. We eten in een Nepalees restaurant. Dat smaakt uitstekend, beter dan we jaren later in Nepal zullen tegenkomen. Er komen enkele mooi geklede en opgepoetste kinderen binnen die – voor geld, dat is de bedoeling – kerstliedjes komen zingen, want het is tenslotte December. Na het afrekenen rijden we terug naar het andere December. De straten zijn pikdonker, nat en verlaten. Een naargeestig sfeertje en dat verandert niet als we in ons hotel aankomen.
De volgende ochtend lopen we de “ontbijtzaal” binnen. Een enorme zaal met tientallen tafels. Het is schemerdonker. Door een raam helemaal achterin in de zaal komt een zwak licht naar binnen en aan dat - als enige gedekte - tafeltje mogen we plaatsnemen. Zwijgend beginnen we aan onze spiegeleieren. Lauwe koffie wordt met een zucht door een gestalte, die wij herkennen als de oude man van de balie, op ons tafeltje neergezet. Het is wat sinister allemaal.
Ik moet denken aan een hotel in weer een andere horrorfilm. Echtpaar verdwaalt en komt ’s avonds laat in noodweer aan bij een afgelegen hotel. Ze brengen er noodgedwongen (want echt uitnodigend is het allemaal niet, maar ja, verder rijden is ook geen optie) de nacht door. De volgende dag ontbijten ze in het nabijgelegen dorp en vertellen daar dat ze in het hotel geslapen hebben, waarop de dorpeling antwoordt: “Dat kan niet, dat is onmogelijk. Dat hotel is lang geleden afgebrand en de oude eigenaar is daar bij omgekomen. Dat was, nu u het zegt, trouwens gisterenavond op de kop af tien jaar geleden”… Als zij terugkeren naar de plek waar zij vannacht geslapen hebben, zien zij slechts een zwart geblakerde ruïne midden in de bossen.
Vandaag is er markt in het stadje. Het regent onophoudelijk, maar desondanks is de markt een kleurrijke bedoening, waar van alles te zien en te beleven is. We lopen uren door de modder en grote plassen over de markt en hebben het enorm naar onze zin. Zo veel te zien en te beleven hier! De bergvolkeren komen vanuit de heuvels die de stad omringen naar beneden en verkopen daar wat ze geoogst hebben. Ze zijn kleurrijk gekleed. Daarna slenteren we nog wat door het stadje, drinken ergens koffie en lopen doorweekt van de regen het hele eind weer terug. Geen mens op straat. In de verte blaffen overal honden. Het enige teken van leven in wat op een volkomen verlaten spookstad lijkt.
Rillend van de regen komen we weer bij ons hotel aan. Tot onze ‘opluchting’ staat het hotel er nog en was ons verblijf van de afgelopen nacht hier dus geen gezamenlijke zinsbegoocheling. De locatie is geknipt voor een vervolg op de film “I know what you did last summer”, vind ik nu.De filmcrew zou morgen meteen aan de slag kunnen. Locatieonderzoek kan in dit geval overgeslagen worden. We gaan naar binnen. Van de regen in de drup. Van naargeestig naar beklemmend.
De ramen van onze kamer staan half open want het is ondanks het slechte weer redelijk warm in onze kamer. De onophoudelijk neergutsende regen die we door de ramen horen versterkt ons gevoel, dat we alleen op de wereld zijn overgebleven. December rain, het is anders dan de frisse juniregen die op groen en jong fris gebladerte neerklettert na een warme dag en die de aarde ‘lekker’ laat ruiken. December rain is kleurloos, kil, traag en vooral onophoudelijk.
In het pikkedonker sluip ik voorzichtig, om niet te vallen, de oude trap af om een kan heet water te bestellen voor een kopje thee. Geen licht, geen kleur, geen stemmen. Niets wijst hier op menselijk leven. Ook beneden is het compleet donker en verlaten. Een zwak schijnsel achter een deur die op een kier staat. Voorzichtig open ik de deur wat verder en roep op goed geluk het duister in, of er iemand is en of ik heet water kan krijgen. Stilte.
Geen zucht, geen beweging, geen geluid. Zelfs de oude vermoeide muren en vloeren zijn opgehouden met kreunen. Oorverdovende stilte, het bestaat echt. Na enkele minuten staat de oude man (naar ik aanneem) plotseling in het duister naast mij, en neemt zwijgend mijn kan in ontvangst. Als ik even later de krakende trap weer opklim, voel ik mij een insluiper in een schijnbaar verlaten pand. Ik schuifel op de tast door de aardedonkere gang, totdat ik een zwak streepje licht tussen de onderkant van de deur en de drempel zie sijpelen: onze kamer, vol met licht en leven middenin in een oneindig zwart gat.
Die nacht heb ik geen deurklinken zien bewegen, geen koude luchtstromen langs voelen komen, en ook geen oude hotelbeheerders door de kamer zien zweven. Daarvoor was mijn droomloze slaap te diep en te vast.
De volgende ochtend is het droog. Alles lijkt weer wat meer kleur en licht te hebben gekregen. Zelfs de oude man bij de balie is goed gehumeurd. Hij staat moeizaam op en loopt mee naar de voordeur om ons uit te zwaaien. Het vertrek van de twee pottenkijkers levert duidelijk een grote bijdrage aan zijn opvallend snel opklarende humeur.
Langzaam rijdt onze auto het pad af, de zojuist doorgebroken decemberzon tegemoet. Als ik nog één keer achterom kijk, staat het hotel er nog, maar ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat we het een volgende keer in dit stadje nooit meer terug zullen vinden…….