Ladakh
Een dag met de polopaardjes van Ladakh
Ladakh, een wereld van verschil
"Om half 10 komen de paardjes", zegt Jessica, jongensachtig meisje met wipneus en kortgeknipt koppie. "Ze moeten goede Engelse zadels hebben, ik heb ze zelf gisteren klaar gelegd". Enkele dagen geleden is Jessica, die al een week langer in Ladakh is dan wij, bij de paardenfarm langs geweest en heeft voor vandaag een viertal paarden gehuurd.
Hier in het uiterste noorden van India, in de hooggelegen Himalaya, wordt nog steeds het polospel beoefend, restant uit het koloniale verleden, toen de Britten hier de scepter zwaaiden. Gedurende de week worden de paarden getraind voor de wedstrijden die in september weer zullen beginnen; op zondag zijn de paarden vrij en kunnen ze gehuurd worden voor een rit. Het zijn kleine, snelle paarden van het Zanskar-Ladakhi ras en ze zijn zeer voorwaarts en gevoelig op het lichaam.
Om half 10 staan ze met Meidin Gulam, polospeler en onze gids voor vandaag, onder aan de trap, die van ons eenvoudige vakantieadres naar de weg langs de Indus leidt. Als teugels hebben de paarden een gevlochten touw vrij strak om de nek. Wij moeten hier nog aan wennen en laten er in eerste instantie een langer touw aan vastmaken. Later blijkt het korte touw wel prettig te werken bij deze nerveuze paardjes.
Zoh
Ons groepje stapt over de weg langs de Indus richting Choklamsar, het Tibetaanse vluchtelingenkamp, dat niet meer is dan een rij armoedige krotten langs beide zijden van de weg. Vlak voor Choklamsar zetten we de paarden aan tot galop en vliegen in rengalop over de smalle zandstrook langs de weg. De bewoners van Choklamsar lopen uit en zwaaien naar ons. Voorbij Choklamsar slaan we af over een zandweg bezaaid met keien naar het boerendorpje Shey, dat lijkt te slapen in de zon. Buiten een paar loslopende kippen verroert er zich geen levende ziel. De huizen in Ladakh zijn gemaakt van in de zon gedroogde leemblokken besmeerd met een mengsel van rundermest en stro en altijd wit geschilderd. De randen om de ramen zijn zwart geverfd en het platte dak is vaak bedekt met bossen takken, die in de winter samen met gedroogde runder- en paardenmest, tot brandstof dienen. De runderen hier zijn de langharige Zoh, die erg op een yak lijken, maar beter bestand zijn tegen de warmte. Hoewel het op deze hoogte van minstens 3000 m niet echt warm wordt in de zomer, prefereert de yak toch de hoogvlakten van Nepal en Tibet, waar het doorgaans kouder is.
Gerst en bonen
Bij Thikse leidt een asfaltweg slingerend omhoog naar het klooster. Meidin zet de draf erin en de mannen dribbelen omhoog. Boven op de kam van de heuvel zijn ze in silhouet net three poor lonesome cowboys. Het landschap is dor, overal kale heuvels en bergen. Buiten de strook vruchtbare groene grond langs de Indus is dit land een steenwoestijn, gedomineerd door de machtige bergketen van de Himalaya. Natuurlijke hulpbronnen heeft Ladakh niet. De bevolking leeft van de verbouw van gerst en bonen. De Ladakhi zijn eenvoudige, maar open en vriendelijke mensen, die zeer gastvrij zijn. Opvallend is het grote aantal militaire bases in dit land, vermoedelijk vanwege de strategische ligging tussen Tibet (bezet door China) aan de oostkant en Pakistan (aartsvijand van India) aan de westkant. Aan de zuidkant wordt Ladakh van India gescheiden door de Himalaya, die slechts ongeveer 3 maanden per jaar redelijk begaanbaar is. Gedurende de
rest van het jaar leven de mensen in dit land erg geïsoleerd.
Klooster
De monniken van Thikse hebben ons al van verre zien aankomen. Zo vaak gebeurt het niet dat hier bezoekers te paard naar boven komen en dus zijn wij een bezienswaardigheid.
De monniken, variërend in leeftijd van 8 tot 85 jaar, zijn net nieuwsgierige kinderen en willen alles van ons weten. Het klooster is pas gerestaureerd en heeft prachtige muurschilderingen. In één der zalen zit een opvallende, metershoge Maytreya Buddha. Deze Buddha van de Toekomst is van papier maché en geheel goud geschilderd. In het raamkozijn zit een oude monnik voor zich uit te mummelen. Op de schoot van de gouden Buddha liggen offergaven als koekjes, vruchten en muntstukjes. Wij leggen er wat geld bij en nemen vervolgens nog een kijkje in de keuken van het klooster, waar jonge monniken tsampa-balletjes aan het kneden zijn uit gerstemeel en water. Deze balletjes zijn het hoofdvoedsel van de monniken en worden doorgaans rauw gegeten.
Zoute boterthee
Afwisselend stappend en in snelle galop rijden we later door de vallei en door enkele dorpjes.
Meidin's ouderlijk huis staat hier in de buurt en hij staat erop dat we een bezoek brengen aan zijn moeder en oudere broer, die er met zijn gezin woont. In het gehucht Shey lopen we met de paarden aan de hand een zeer smalle steeg tussen een muur en een slootje in, springen over het slootje en tegelijkertijd door het gat in de muur en staan met de paarden in de tuin van het huis van de familie van Meidin. We manoeuvreren voorzichtig door de bloementuin, laten de paarden los op een braakliggend stukje grond en klimmen de stenen trap op naar de voordeur. Die is laag, evenals het balkenplafond van de donkere gang, waar we terechtkomen. De vloer is van aangestampte aarde, ook in de "mooie kamer" waar we thee krijgen aangeboden, en zoute boterthee, die nogal vettig smaakt en ons niet kan bekoren. We zitten op kleden op de grond met onze rug tegen de muur. Verder staat er een bed en een paar lage bruinrood geschilderde tafeltjes, die er antiek uitzien, maar 4 jaar oud blijken te zijn. De moeder, broer, schoonzus en kinderen komen één voor één binnen om ons vriendelijk, maar wat verlegen te groeten en verdwijnen dan weer naar de keuken. Een paar kippen loopt rustig door de gang te kakelen. Als we afscheid nemen gaat de ceremonie in omgekeerde volgorde: wij steken één voor één onze hoofden om de hoek van de keukendeur, waar de familie verzameld is. "Djule, djule": bedankt en tot ziens.