De eerste dag in een land dat niet bestaat
De eerste dag in een land dat niet bestaat
De laatste huisjes zijn al een tijdje geleden verdwenen uit mijn achteruitkijkspiegel. Voor ons niks anders dan lege heuvels. Zelfs de herders met hun vee zijn verdwenen uit het landschap. De weg voert ons langzaam omhoog de bergen in. Het is een prachtige omgeving. De donkere sneeuwwolken maken het landschap dreigender dan het eigenlijk is. In de verte kruipen een paar donkergroene legertrucks tegen de steile berg. Langzaam gaan ze op in het donkere landschap.
Verder is er niks. Alleen schijnbaar eindeloos doorrollende heuvels. Wij twijfelen. Waar zijn we nu precies. Is dit niemandsland? Of zijn we nog steeds in Armenië. Of is dit stukje toch Azerbeidzjan? Wat we wel weten, is dat we ons bevinden in een explosief stuk van de Kaukasus. Een streek waar nog geen 20 jaar geleden een heftige oorlog woedde.
Deze wetenschap zorgt voor toch wat spanning in de auto. De leegte om ons heen draagt daar aan bij. We zijn dan ook best verrast als we bij het uitkomen van een haarspeldbocht plotseling een aantal vlaggen zien wapperen. We zijn aangekomen bij de grens van Nagorno Karabach.
Nagorno Karabach, een zelfverklaarde republiek tussen Armenië en Azerbeidzjan. Een land dat niet kon accepteren dat de bezetter haar culturele erfgoed langzaam maar zeker aan het vernietigen was. Een land dat geen andere optie zag dan zich eenzijdig onafhankelijk te verklaren. Een land dat met een paar duizend trotse vrijheidsstrijders met zelfgemaakte wapens de strijd aanging tegen een machtige en sterke tegenstander. Een land dat door een aantal slimme trucs de bezetter kon verdrijven met als beloning een papieren onafhankelijkheid. Maar wel tegen een hoge prijs.
Nu 20 jaar later is Nagorno Karabach nog steeds niet erkend als een officieel land. Wij staan dus aan de grens met een land dat eigenlijk niet bestaat.
We parkeren onze Lada Niva onder een rij vlaggen. De Armeense vlag wappert broederlijk naast die van Nagorno Karabach. We stappen uit en nemen de omgeving in ons op. Het lijkt op een normale grensovergang, alleen veel stiller dan we gewend zijn. Bij het loket groeten we beleefd de douanebeambte van dienst. Hij doet geen enkele moeite om de vooroordelen over de typische oud-Sovjet stijl van handelen te ontkrachten. Dus kijkt hij ons nors aan, zijn de vragen kort, krachtig en dwingend. Hij werkt efficiënt en praat niet meer dan nodig. Binnen een minuut zijn we geregistreerd in zijn dikke boek en hebben we instructies gekregen over hoe we later vandaag het ‘echte’ visum moeten halen.
Het valt dus allemaal reuze mee. Zo snel hebben we nog niet eerder met een huurauto een grens over gestoken. Zou dit een gevolg zijn van het binnenkomen van een niet bestaand land? Er blijkt ook nog een winkeltje te zijn bij deze grensovergang. Daar kopen we een, nog warm, brood en wat te drinken. Een half uur later hebben we onze eerste picknick in Nagorno Karabach aan de kant van de weg. Het uitzicht hier is anders dan het uitzicht in Armenië. Het is donkerder, groener en ruiger.
Het eerste echte stadje dat we tegenkomen is Shushi, de oude hoofdstad. Daar checken we in bij een van de weinige hotels. Vervolgens rijden we snel door naar Stepanekert, de nieuwe hoofdstad, om bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken ons visum te bemachtigen. Ook dat gaat zonder problemen. Binnen vijf minuten hebben een (wel erg kleine) stempel van de zelfverklaarde Republiek Nagorno Karabach in ons paspoort. Dat we nu de komende jaren Azerbeidzjan niet meer in mogen nemen we voor lief… .
Door de snelle afhandeling van de formaliteiten hebben we nog tijd om Stepanakert te bekijken voordat het donker wordt. De stad blijkt opvallend modern en opvallend schoon. Zelfs de grote markt, net als in Armenië gevuld met heel veel gedroogd fruit en noten, is netjes.
Knabbelend op de net gekochte hazelnoten gaan we op zoek naar een van de musea over de oorlog. We willen het land en de situatie beter leren kennen in de beperkte tijd die we hebben. We kiezen voor het ‘Museum van de gevallen soldaten’. Na lang zoeken en de hulp van een aardige oorlogsveteraan vinden uiteindelijk een deur. Het is wel de achterdeur, maar die voldoet ook.
Na twee passen in het museum komt de realiteit van de oorlog keihard binnen. Aan de muren van de drie kamers hangen portretten van alle soldaten die tijdens de oorlog zijn gesneuveld. Vanuit alle hoeken kijken de donkere ogen van deze, vaak erg jonge, mannen en vrouwen ons aan. Een blik op de geboortedatums op de foto’s doet me schrikken. Het merendeel van de slachtoffers is van mijn eigen geboortejaar.
De collectie van foto’s is verder aangevuld met de persoonlijke bezittingen van de gedode soldaten (brieven naar het thuisfront, brillen, speelkaarten). Zwijgend lopen we door het museum. Diep onder de indruk van wat er hier nog niet zo heel lang geleden gebeurd is. Af en toe wijst een medewerkster, gekleed in zwarte rouwkleding, naar een bijzonder item in de collectie. Door het taalprobleem kunnen we niet echt communiceren, maar de beelden en attributen spreken hier voor zich.
Stil verlaten we het museum. We rijden weer naar Shushi. Onderweg zeggen we niet veel tegen elkaar. Bij terugkeer in Shushi wordt opeens het verschil met Stepanakert duidelijk. We zien nu dingen die we eerder vandaag niet hebben opgemerkt. De sporen van de oorlog zijn nog volop zichtbaar. Zelfs bijna 20 jaar later staan er nog veel zwaargehavende gebouwen. Niet hersteld en ook niet helemaal afgebroken. Alsof de vijand vorige week pas is verjaagd. Het vreemde is ook dat de lege, half ingestorte en zwartgeblakerde ruïnes naast gewone huizen staan. Zelfs in appartementenblokken wisselen lege en bewoonde appartementen elkaar af. Geld om alles op te knappen is er simpelweg niet.
We realiseren ons dat we in een bijzonder land zijn. Een land met een duidelijk zichtbare turbulente geschiedenis. Dat hebben we de afgelopen uren wel gemerkt.
Het duurt even voordat ik deze eerste avond in Nagorno Karabach in slaap val… .