Marathon in Ivoorkust (3)
Marathon in Ivoorkust (3)
Soms kostte het vluchtelingen hun laatste krachten om vanuit Liberia de Cavally-rivier over te steken. Vermoeid, ziek of gewond moesten ze dan nog 30 kilometer lopen naar Tabou om zich te laten registreren teneinde in aanmerking te kunnen komen voor voedselhulp. Een voorstel van het Rode Kruis om deze mensen aan de grens reeds op te vangen werd door de plaatselijke verantwoordelijke van het UNHCR van de hand gewezen. Ze moesten nog maar een stukje lopen als ze echt hulp wilden vond men, hetgeen voor sommigen fataal was. Het hele systeem deugde niet, de hulpverleningsorganisaties schoten tekort, en de Liberianen waren daar de dupe van.
Sommige vluchtelingen waren geen echte vluchtelingen maar leefden nog steeds in Liberia en kwamen eens in de maand naar Ivoorkust om hun rantsoen op te halen. Jonge mannen die nog steeds vochten maar het veilige Tabou als recuperatie beschouwden. Hun rantsoen ging vervolgens de Cavally over om de rebellenlegers van de NPFL (van oorlogsmisdadiger Charles Taylor) te voeden. Ik had hier tegen gestreden, in nauwe samenwerking met de préfet (soort gouverneur), en we waren erin geslaagd om het aantal valse registraties drastisch terug te brengen. Met als gevolg dat de rebellen een prijs op mijn hoofd zetten. Net alsof mij uit de weg ruimen een oplossing zou zijn. Wanneer ik in de buurt van de grens kwam kon dat enkel nog maar met een zwaar bewapende escorte van de FANCI . Alleen over straat gaan was onmogelijk geworden uit voorzorg tegen wraakacties van de rebellen. Niet zelden kwamen ze de grens over om mensen te vermoorden of te ontvoeren, een afrekening. In Monrovia, de hoofdstad van Liberia, heb ik echter een aantal keren zorgeloos kunnen verblijven. Weliswaar nooit in m’n eentje en zonder escorte, maar zonder enige directe bedreiging te voelen.
Tijdens het hardlopen en deze marathon ben ik vrij en kent niemand me. Een verademing. Hardlopen is een manier om even aan de werkelijkheid van alle dag te ontsnappen. Vooral in de wijk Treichville worden we enthousiast aangemoedigd door de menigte. Het geeft me vleugels. Ruim 20 kilometer achter de rug reeds en we lopen nog steeds vrij gemakkelijk. Even heb ik het idee dat een marathon niets voorstelt. Gewoon lopen, en de rest gaat vanzelf. Maar ter hoogte van SIB Marcory, na 26 kilometer, begint Mollie het moeilijk te krijgen, en we minderen noodgedwongen vaart. Op de muur van een gebouw staat reclame over aids en condooms. Het valt me op, hier helemaal.
Aids heeft ook in Ivoorkust epidemische vormen aangenomen. Het Rode Kruis, de VN en de autoriteiten hebben samen een aids voorlichtingscampagne opgestart. In Tabou was ik één van de voortrekkers van dit programma. Bij de eerste vergadering, met artsen en verpleegkundigen uit de regio, kwam het eerste probleem al om de hoek kijken. De ontkenning. Een arts, waar dorpelingen uit een heel gebied naar luisterden, verklaarde simpelweg dat aids geen probleem is voor Afrika. Aids, zo vertelde hij, is een probleem voor blanken. Omdat blanken het met dieren doen, blanken altijd vreemd gaan en blanken homoseksualiteit hebben uitgevonden. Hij was tegen het gebruik van condooms en het was ons, overigen, niet gelukt om hem van het tegendeel te overtuigen. Toch werd er in Ivoorkust genoeg aan voorlichting gedaan, zoals in een lied, Gnèsè, van de populaire zanger en voetballer Gadji Celi. Maar condooms bleven duur en voor velen onbereikbaar.
Veel vluchtelingen en andere bewoners van Tabou stierven. Niet zozeer door aids, maar ook door allerlei andere ziektes. Malaria was een belangrijke doodsoorzaak. Maar ook slangebeten, longontsteking en andere infecties. In Tabou was een klein ziekenhuis, slecht uitgerust. Er werd op de kamers van de patiënten gekookt door de familieleden en verder waren er nauwelijks voorzieningen. Gezondheidszorg kostte geld en zonder geld kreeg iemand geen hulp. Een keiharde realiteit. Vaak klopten mensen bij mij aan omdat ze zelf ziek waren, of een kind of ander familielid dat was, en ze geld nodig hadden om medicijnen te kunnen kopen. Kleine bedragen voor mij, voor hen het verschil tussen leven en dood. In het begin gaf ik altijd wat ik had, maar toen ik in de gaten kreeg dat in vele gevallen mensen misbruik van me maakten, ben ik ermee gestopt. Toen leerde ik om iemand recht in de ogen te kijken en te vertellen dat ik niet kon of niet wilde helpen. Hard, keihard. Net zoals die vluchtelingen die misschien heel erg hulpbehoeftig waren, maar die ik afwees, naar eer en geweten. Terecht, of onterecht. Dat zal ik nooit weten. Ze daarmee misschien de dood in jagend. Hulpverlening is echt niet makkelijk, zeker niet als je maar beperkte middelen hebt. Je staat de hele tijd onder druk en elke beslissing moet je proberen af te wegen.
Op dat moment merkte ik pas echt wat macht en onmacht was. Een gevaarlijke macht, waarmee ik op de lange duur besliste over leven en dood.Teveel macht voor één man, teveel om mee te kunnen leven, meer dan een menselijk geweten aan kan. Dat had ik. ‘s Avonds stond ik soms op m’n terras, dan had ik de muziek hard aan, en tuurde ik over de oceaan onder het maanlicht. En dan dacht ik weer aan al die mensen die ik weg had moeten sturen, mezelf afvragend waar ik het recht vandaan had gehaald, of ik gefaald had, waarom ik te weinig middelen had. Dat zijn momenten waarop je vergeet dat je zoveel andere mensen wél hebt kunnen helpen om verder te leven. God en goden. Dat is een boek van Louis Couperus wat hier niets meer mee te maken had. (wordt vervolgd)