Viti Levu
They are born tired
Ik keek uit het raam van mijn kamer op de tweede verdieping van het hotel. Beneden was het zwembad en het terras waar we ’s avonds als het niet regende, het diner gebruikten. Het hotel was het Dominion hotel in Nadi, uit te spreken als Nandi, op het eiland Viti Levu, het grootste eiland van Fiji archipel. Viti Levu betekent ‘Groot Fiji’. Volstrekt nutteloos om te weten maar ik heb wel meer nutteloze dingen als nuttig opgeslagen in mijn grijze massa.
Ik was hier nu drie dagen en zou ’s middags per vliegtuig verder reizen naar Cook Islands, een paar duizend kilometer naar het oosten. Het had net geregend zoals het alleen in deze contreien regenen kan. Als een groot watergordijn hoosde de regen naar beneden. Druppels zag je niet; het was één grote waterval. En het stopte net zo plotseling als het begonnen was.
Onder de warme zon droogde de binnenplaats snel op, maar er was nog steeds geen mens te bekennen aan de tafeltjes of in het zwembad. Op één uitzondering na. Aan één tafeltje zat een oudere vrouw met wit haar en een wijde zomerse jurk. Ik had haar nog niet eerder in het hptel gezien. Ze zat alleen en had iets inspannends te doen. Ik kon van bovenaf niet goed zien wat ze deed; breien, haken, schrijven, maar ze was er geconcentreerd mee bezig. Toen er een kelner aan kwam lopen en haar iets vroeg, schudde ze geïrriteerd het hoofd en zwaaide hem met een bevelend gebaar weer terug naar het restaurant. Ik ging door met pakken. Het busje zou ons over een uur komen ophalen en naar het vliegveld brengen.
In de hal van het hotel was het inmiddels een drukte van belang. Gasten, bedienden, koffers, hengels, surfboards, snorkels, duikbrillen, alles rolde en viel over elkaar heen in een poging enigszins georganiseerd in de bus te komen. Midden tussen het gekrakeel stond de vrouw van het terras. Als een koningin stond ze midden in de hal het zwarte bedienende personeel instructies te geven om haar bagage uit de opslag en in de bus te krijgen. ‘And hurry’. Ze zag mij staan, de enige ook blanke tussen al onze bruine en gele medemensen, kwam naar mij toe en zei: ‘They are born tired. All of them’. Ze strekte haar hand uit en stelde zich voor. ‘Martha’, zei ze. ‘Martha Keller’ of zoiets, ik verstond haar niet goed.
Langzaam verdwenen onze medepassagiers en hun bagage in de bus en keerde de rust in de hal terug. Ik pakte mijn spullen en versleepte het naar het inwendige van de shuttle-bus. Er was nog genoeg plaats. Even later kwam ook Martha binnen. Ze had alleen een tas bij haar. De rest van haar omvangrijke bagage werd door de ‘boys’ achter haar aangesleept. Ze zag mij zitten en hoewel er plaats zat was, nam ze de stoel naast mij. ‘Lui zijn ze. Ik geef ze geen rooie duit’. Ze zuchtte, spreidde haar enorme jurk om zich heen, haalde een borstel uit haar tas en begon haar spierwitte haren uitvoerig te kammen.
Ik bekeek haar wat beter. Ze was een oude, gerimpelde vrouw, niet knap maar nog goed in conditie en met een sterk karakter. Ze vertelde dat ze schrijfster was en onderweg was naar Nieuw Zeeland. Ze had een tussenstop moeten maken op Fiji en had zich met de gratis courtesy-bus naar het Dominion laten brengen, waar ze zich had geïnstalleerd op het terras en de bedienden, zonder een cent uit te geven, had laten zorgen voor haar bagage. Nu ging ze terug naar het vliegveld. Haar vliegtuig vloog over een half uur. Aan haar tas hing een label. Ik spiekte en las: miss M. Gellhorn. Het leek me een reislustige maar niet al te sympathieke dame. Een globetrotter met het ego van gevierd kunstenaar. Haar naam zei me niets.
Toen ik thuis in Nederland de koffers uitgepakt, de gemiste slaap ingehaald en de normale tred der zaken hervat had, ben ik eens op zoek gegaan naar het curriculum vitae van deze stevige, broze dame. En dat was niet mis. Ik had kennis gemaakt met:
‘ de belangrijkste vrouwelijke oorlogscorrespondent van de twintigste eeuw. Een moedige vrouw die op zoveel mogelijk fronten aanwezig wilde zijn en kritisch en sociaal bewogen schreef over de invloed van de oorlog op burgers en soldaten. Een enigszins zwart-witte politieke visie stond haar niet in de weg en zij werd wereldberoemd. Van eind jaren dertig tot in de jaren tachtig was ze actief. Van de politionele acties in Indonesië tot - in 1983 nog – de burgeroorlog in San Salvador. Pas toen de oorlog in Bosnië in 1992 uitbrak besloot ze dat ze te oud was om andermaal naar het front af te reizen. Gellhorn reisde met Ernest Hemingway in 1937 naar Spanje om er de burgeroorlog te verslaan. Later in 1940 trouwden ze (haar tweede, zijn derde huwelijk), maar de twee grote en ambitieuze ego’s verdroegen elkaar niet erg goed. Zij was een beter journalistiek schrijver, hij was een getalenteerd romanschrijver. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verslechterde hun relatie ingrijpend, zij verliet hem en ze scheidden in 1945’
Toen ik haar ontmoette was ze 87 jaar. Z-e-v-e-n-e-n-t-a-c-h-t-i-g. Toen sjouwde ze nog rond bevelen gevend, handig gebruik makend van haar kennis van (gratis) reizen en kleurlingen uitscheldend voor luie lapzwansen, zoals een van origine Amerikaanse uit het begin van de vorige eeuw kennelijk gewoon was. Drie jaar later overleed zij in Londen.