Chicago
Black power in Chicago
Het zal 1973 geweest zijn. Of nee, eerder. Het was vrij kort na de beruchte gebeurtenissen in 1968. Op 4 april was in Memphis Marten Luther King vermoord en twee maanden later schoot een gestoorde Palestijn Robert Kennedy dood. De Vietnam-oorlog was op zijn hoogtepunt. Een golf van frustratie en woede ging door zwart Amerika. De Black Power beweging gaf uiting aan die gevoelens. De twee zwarte, Amerikaanse atleten Tommie Smith en John Carlos balden hun gehandschoende vuist bij de medaille-uitreiking bij de Olympische Zomerspelen 1968 in Mexico-stad. Een ongekend onpatriottische protestactie. Het waren grimmige tijden in de VS.
Rond die tijd, zeg 1969, 1970, ik weet het niet precies meer, ging ik voor het eerst mijn zus bezoeken die jaren eerder was neergestreken in Chicago. In Nederland was geen Black Power beweging. Bij ons in Europa waren nog restjes zichtbaar van die andere power-club; Flower Power. Ook bij mij waren daarvan restjes zichtbaar. Ik had een enorme bos krullend haar en droeg een kledingstuk dat geschikt was om proletarisch mee te winkelen.
In deze outfit kwam ik aan op O’Hare International Airport. Mijn zus haalde me op en we vertrokken naar haar torenflat. Voor de flat stond een heel leger aan politieauto’s met blauwe en gele alarmlichten in volle werking. Even dacht ik dat het ter mijne ere was maar dat bleek al snel niet het geval. Voor humor hadden ze hier geen tijd. Ook op de etage waar mijn zus en echtgenoot een appartement hadden, was het een drukte van belang. Bij de buren liep de politie in en uit. Er waren duidelijk problemen. Mensen stonden op de gang te kijken. Zus en zwaag deden of het de normaalste gang van zaken was en begeleiden mij hun woning in. Daar vertelden ze mij dat de buurman, een manager bij Holiday Inn, zijn vrouw aan het bed had geketend, toen ze ontdekt had dat hij een bijzit had. Daarna had hij de deur achter zich dichtgetrokken en was aan het werk gegaan. De bedrogen echtgenote had de aandacht van passanten op de gang weten te trekken en de politie was met man en macht uitgerukt.
‘Welcome in Chicago, city of Al Capone’, klonk het in mijn hoofd. Ik kwam uit Amsterdam, maar dat was toch meer de stad van vrije seksuele moraal, provo en het Lieverdje (een beeldje op het Spui waar magische bijeenkomsten werden gehouden). Met handboeien aan bed ketenen had ik nog niet veel van doen gehad. Maar de zou nog meer komen. Dit was grimmig Amerika.
Mijn zus vertelde dat er veel ‘hold ups’ waren en dat omstanders er wel voor waakten daarbij betrokken te raken, bang voor een mes tussen de ribben of erger. Men had er wat op gevonden. De politie had fluitjes uitgedeeld, van die scheidsrechter-dingen, en als er dan weer een overval was, kon iedereen de aandacht daarop vestigen door er op te blazen. Dit leek mij nu een alleraardigste politionele actie. Ik had het graag willen meemaken. Keurige mannen in pak met aktetas, vrouwen met tassen vol boodschappen, collegestudenten op weg naar huis; allen stonden zij keurig op een fluitje te blazen. Er was weer eens een hold up.
Ik heb het niet meegemaakt. Maar wel de sfeer geproefd. En die was uitermate agressief. Op elke hoek stond een agent met helm, spiegelende zonnebril, paardrijbroek en laarzen met zijn vinger op de trekker van zijn geweer, ik ben geen kenner, misschien was het wel een mitrailleur. Ik dorst het niet te vragen. ‘Officer, sir, what’s that?’ Bang als ik was dat alle omstanders op hun fluitjes gingen blazen.
Op een middag ging ik alleen op stap. Ik wou wat cadeautjes kopen voor mijn gastheren en daar had ik geen pottenkijkers bij nodig. In de metro kwam ik te zitten tegenover twee uiterst nors kijkende zwarte medemensen van het mannelijk kunne in de kracht van hun leven, om het maar eens politiek correct te zeggen. Ik zat gewoon te zitten; zij zaten mij gewoon weg te kijken. De situatie had iets bedreigends. Niet alleen die mannen, maar ook die graffiti die op die tientallen metrostellen om mij heen geschilderd waren. Ik kende dat niet. Dat staatseigendom door het proletariaat zo beklad werd. Dit was totale anarchie. Let wel, Keith Haring moest nog komen.
Ik ging naar de Bijenkorf van Chicago. Daar was de keuze aan cadeaus gevarieerd leek mij. Ik kocht wat pop-art spelletjes en andere frutsels en zocht de WC op om wat aller-noodzakelijkst te doen. Toen ik zat, bleek dat men tussen de deur en de wand een ruime kier had opengehouden. En daar stond nu iemand, een man veronderstel ik, ik was immers op het mannentoilet, door heen te loeren. Heel openlijk. Ik denk dat hij mijn bos krulhaar aantrekkelijk vond, maar ik kneep de billen samen. Mijn missie kon dus moeilijk vervuld worden. Ik stond op en trok mijn broek omhoog.
Ik liep naar de wasbak en waste mijn handen. In de spiegel werd mijn blik getrokken door een jonge man die mij nadrukkelijk stond aan te kijken. Hij was hevig aan het masturberen en probeerde mijn blik vast te houden Ik had het wel gezien in deze WC. Ik was wel wat gewend uit het Amsterdam van de zestiger jaren. Maar deze zaken had ik toch echt niet eerder meegemaakt. Ik daalde af met de roltrap en liep naar de uitgang. Maar voor dat ik de draaideur in kon schieten hield een donkere man mij tegen. ‘Cigarette’, zei hij. Geen ‘please’, geen ‘do you have’, alleen maar ‘Cigarette’. Ik ging op zoek naar mijn Caballero’s. Ik gaf hem er één en wilde er ook één voor mijzelf pakken. ‘Light’, zei hij. Ik begreep dat hier een machtsspelletje werd gespeeld. De zwarte die een blanke commandeert. Het was 1970. Ik heb niet zoveel met dat soort spelletjes en gaf hem een vuurtje.Ik kwam behouden aan bij mijn zus en vertelde niets over mijn wederwaardigheden. Ik vond het een volstrekt mesjogge maatschappij.