Zwart bounty-strand
Saint-Pierre,
Martinique
Op 7.500 kilometer vliegen van Parijs hang je boven de grens tussen de Atlantische Oceaan en de Caribische Zee, alle twee prachtig en blauw van kleur. Op deze breedte worden ze het hele jaar verwarmd door de tropische zon. Wanneer het vliegtuig daalt ontdek je een groot eiland met bergen, bossen en stranden. De koraalriffen tekenen zich heel duidelijk af in het heldere water en bij de westelijke aanvliegroute ligt er tijdens de landing aan de linkerhand een grote stad: Fort-de-France, de hoofdstad van het eiland Martinique.
Eenmaal aan de grond ben je ondanks de acht tot negen uur vliegen “gewoon” in Frankrijk. Je hebt geen visum nodig, de Franse en de Europese vlag wapperen broederlijk naast elkaar in de warme wind, er staan Franse politie en douane te wachten en de munteenheid is de euro. Buiten de terminal hebben de auto’s Franse nummerplaten en de voertaal is Frans. Het Antilliaanse eiland Martinique behoort tot de Bovenwindse Eilanden en is onderdeel van Frankrijk als DOM (overzees departement), evenals andere gebieden in de wereld die nog nauwe banden hebben met de Franse metropool.
De hoofdstad van het 70 kilometer lange eiland is niet altijd Fort-de-France geweest. De oorspronkelijke capitale was Saint-Pierre, in het noordwesten tegen de Montagne Pelée aan gelegen, een vulkanische berg met een top van 1397 meter. Die top wordt meestal verhuld door wolken. Het havenstadje was een mondain centrum voor cultuur totdat in mei 1902 na enige in de wind geslagen waarschuwingen de vulkaan weer uitbarstte.
30.000 mensen vonden de dood in een hete drukgolf en de ramp kende slechts twee overlevenden. Een daarvan zat ik de gevangenis van de stad. De muren waren zo dik en stevig dat hij beschermd werd en het na kon vertellen.
Ook de schepen die voor anker lagen in de haven overleefden de ramp niet en zonken naar de bodem. Een daarvan, de Roraima, werd in de jaren ’70 van vorige eeuw teruggevonden op een diepte van 60 meter. De wereldbekende pionnier van het onderwaterleven Jacques-Yves Cousteau noemde haar het wrak met de witte haren, vanwege de lange witte plantaardige slierten die langs het wrak groeien. Een ander koopvaardijschip, de Belem, kreeg op die tragische dag geen ankerplaats toegewezen en moest buitengaats blijven wachten. Dit was haar redding. Precies honderd jaar na dato, op 8 mei 2002, kwam dit prachtige schip tijdens de herdenkingen met volle zeilen terug naar Saint-Pierre, sterker en mooier dan ooit tevoren.
De vulkaan is stil sindsdien maar nog steeds wakker. De sporen van het geweld van toen zijn nog goed te zien. De stranden in het noorden zijn vulkanisch zwart en niet wit. Het effect is verrassend, want het geheel ziet er erg exotisch uit, met kokospalmen en mooi water. Maar de kleur van het zand is anders dan je zou verwachten. Op deze foto is Anse Céron te zien, met op de achtergrond de uit de zee rijzende rotspunt la Perle.