Gerestaureerd en vervallen, wandelen op de Chinese Muur (deel2)
Gerestaureerd en vervallen, wandelen op de Chinese Muur (deel2)
Het pad blijft even belopen dus ik heb er wel vertrouwen in dat het me ergens brengt. De berg word rotsiger, de muur bijna een deel van het gebergte…. God allemachtig, dit is niet meer steil, dit is recht omhoog!!! Met mijn uit-balans-brengende rugzak klim ik steen voor steen, soms tree voor hoge tree, trillend been voor omhoog trekkende armen mezelf de lucht in.
Het pad wordt niet slechter en niet beter, het vervolgt en dus blijf ik het volgen. Al begin ik me wel af te vragen of het in dit langzame tempo ook drie dagen is en of ik mezelf kan weerhouden van het drinken van meer water. De zweetdruppels vliegen van mijn neus en m’n kleding is doorweekt tot maximale absorptie.
Onbezonnen. Ik hou niet van omkeren, twee keer hetzelfde doen, als ik ergens aan begin ga ik het ook afmaken. Daarnaast ben ik veel te nieuwsgierig hoe het er na de volgende toren uit ziet. Het heeft niets te maken met onvoorzichtigheid of opgeven (ehum), wat blijkt uit de keuzes van de volgende dag.
Tegen 19:30 word het te donker, ik ‘hang’ mijn tent tussen wat boompjes op een uniek plekje met gras, net groot en vlak genoeg en ga meteen slapen. Af en toe word ik wakker van een mug of een spin. Er zijn maar enkele sterren door de waas en ik hoor nog steeds geluiden uit het dal.
Met het eerste licht van vijf uur sta ik op, de hitte in mijn achterhoofd. Ik permitteer mezelf een klein kopje thee en hervat de weg naar het oosten. Bijtende op mijn onderlip neem ik even later een foto van een vervelde slangenhuid, geen kleintje zo te zien en best vers. Die tent had afgelopen nacht echt dicht gemoeten.
De muur is nu bijna verdwenen, een overgroeide lange hoop stenen. Ik banjer niets ziend door bos en mist. Bij een dip weet ik dat de muur omhoog zou moeten gaan, de rug volgend, maar een duidelijk pad daalt gemoedelijk naar de vallei. Ik kies voor zekerheid in water en sta even later op een begraafplaats.
Met moeite en wat liften, maaiende door het moeizame taalgebruik beland ik die middag in een dorpje vanwaar ik de muur opnieuw beklim. Nog hogere ruggen, nog hogere toppen met uitkijktorens. En in de hoogste daar zit ik nu, met een nog dichtere mist die in wolkjes door de open ramen en deuren waait. Het bliksemt en onweert, af en toe is er regen. Een binnendeur is dichtgestapeld en er ligt ruikend gras op de grond, ik zal droog slapen. Je zou het wat eerie kunnen noemen hier, zo’n stenen kerkerachtig gebouw met klapwiekende kraaien die hun veroverde eieren op de vensterbank komen leegzuigen. Maar de gewelfde ramen hebben een magisch uitzicht over een van de meest indrukwekkendste wereldwonderen ooit door de mens gemaakt. Door hem zo te beleven, het afgetakelde te zien, hoe trappen letterlijk aan rotsen hangen, torens gevouwen op onmogelijke toppen en hoe het er toen uit heeft moeten zien tijdens de gerestaureerde toeristen stukken, zo ontstaat er wel een oprechte eerbied voor de bouwers. En dat, hoe groots en machtig ook, moeder natuur alles overwint.
Gekkenwerk.