Toiletgang
Toiletgang
Het blijft na jarenlange training nog steeds een ingewikkelde bezigheid: de toiletgang op reis.
Mijn eerste herinneringen gaan terug naar de vakanties die ik als kind met mijn ouders en zus doorbracht in het Zwitserse Graubünden. De autoreis ernaartoe duurde altijd lang en werd vaak onderbroken door rustpauzes zodat mijn vader even de benen kon strekken, mijn moeder een aspirine tegen de immer opkomende hoofdpijn kon nemen en mijn zus en ik konden gaan plassen. Steevast pauzeerden we bij een parkeerplaats zonder toiletgebouw en waren we aangewezen op de naastliggende groenstrook. Het krioelde daar vaak van de insecten, dus vaderlijke bescherming was gewenst, afgezien van het feit dat ik als 6-jarige nog niet de behendigheid bezat zoiets succesvol te laten verlopen. Als hij mij dan in “stoelhouding” boven het gras omhoog hield, voelde ik me zó bekeken, dat ik niet meer durfde te plassen. Zijn “Schiet eens op!”, werkte averechts. Maar toen de druk in de blaas te hoog werd, kwam daar dan eindelijk - in een vrolijke boog - de langverwachte straal die zowel mijn lange haren als de leren schoenen van mijn vader besproeide. Zijn ingehouden boosheid en het zachte gevloek luidde voor mij een nieuw stadium in: het Zelfstandige Plassen In De Buitenlucht.
Omdat mijn ouders geen campinggangers waren, maar uitsluitend in hotels wilde overnachten, ben ik jaren lang verschoond gebleven van Franse en buitentoiletten, totdat ik het reisvirus ontwikkelde en landen als Nepal, China en Marokko bezocht.
Tijdens een Himalaya-trekking sliepen we in eenvoudige lodges, waar de douche bestond uit 4 houten schotten met daarover een gedrapeerde tuinslang, en de wc een gat in de grond vormde, en je al euforisch kon worden over de aanwezigheid van een deur. Ik kwam er snel achter dat een broek met wijde pijpen wel handig was als ik mijn broek over de bergschoenen wilde aan- en uittrekken, maar minder praktisch bleek als ik het weinig hygiënische “toilet” wilde bezoeken. Gymnastische bewegingen om één pijp met mijn rechterhand en de tweede pijp tussen mijn tanden omhoog te houden terwijl ik met mijn rechterhand het wc-papier probeerde te hanteren, bleken ondoenlijk. De eerste 10 cm van de broekspijpen zagen er dientengevolge na afloop smerig uit en de onwelriekende geur die ervan af kwam, droeg ik letterlijk uren met me mee.
In een plattelandsdorpje in China stuitte ik op het meest bijzondere toiletgebouw: één grote ruimte, die plaats bood aan maximaal 5 dames die op een rijtje zittend de geneugten van het groepsplassen ondergingen. Ieder had dan zijn eigen “sleuf” die uitkwam op een haaks gegraven “hoofdsleuf” welke fungeerde als opvangreservoir en de ‘uitwerpselen des lichaams’ vervolgens automatisch afvoerden door de schuinte in de vloer. Het was dus van groot belang de sleuf te kiezen die zich op het verste punt bevond, teneinde niet geconfronteerd te worden met de voorbij dobberende excrementen van je buurvrouwen.
In dat opzicht was het wild kamperen tijdens een Hoge Atlas-trekking een verademing: het ontbreken van welke toiletvoorziening dan ook, werd ruimschoots gecompenseerd door de complete privacy, mits ik voor het ontwaken van de berbergids, de ezeldrijvers en nieuwsgierige kinderen uit nabijgelegen dorpjes, bij het krieken van de dag mijn tent verliet op zoek naar een geschikte plek. Het wc-papier mocht ik niet achterlaten, dat moest later in het dagelijks aangelegde kampvuur worden verbrand. Hoewel organisch, gaf de aanblik van mijn bolus mij een gevoel van schaamte, dat ik meteen als misplaatst wegzette, want de kans dat een willekeurige voorbijganger mij zou kunnen aanwijzen als producent, was nul. Maar toch….. Omdat ik mijn “cadeau aan de natuur” aan het zicht wilde onttrekken, heb ik deze vervolgens met kleine kiezelsteentjes ommuurd. Het geheel had eigenlijk veel weg van een wat breed uitgevallen steenmannetje, ik was tevreden over het resultaat en kon met een gerust hart de plaats delict verlaten.
Die middag liep ik grinnikend over een uitgestrekte hoogvlakte vol met gestapelde natuurstenen torentjes: zelden zag ik zoveel ‘grafzerkjes voor oud eten’ bij elkaar.