Naar de Dassanech
Naar de Dassanech
Vandaag gaan we naar de Dassanech stam, vertelde onze chauffeur Solomon na het ontbijt in de aardige Buska Lodge bij Turmi.
Is dat ver?
Nee dat valt mee, maar u moet wel uw paspoorten meenemen.
Maar we blijven toch in Ethiopië?
Ja, maar we gaan naar de westoever van de Omo rivier en dan zouden we naar Kenia kunnen rijden. Bij gebrek aan een grenspost ter plaatse moeten wij ons in Omorate registreren.
Omorate bleek 72 km ten zuidwesten van Turmi te liggen. Omdat de weg in redelijke conditie verkeerde, zou de rit minder dan 2 uur duren. Het landschap was eentonig met lage struiken en wat doornige accaciabomen, het type savanne waarop in Kenia vele tientallen dieren te zien zouden zijn. Maar hier bestond het enige wild waar we op getrakteerd werden uit een groep opgeschrikte gierparelhoenders. Toch bijzonder, want deze soort kenden wij nog niet.
Naarmate we Omorate naderden, werd het warmer omdat we in de Omo vallei afdaalden. Deze stoffige plaats in een uithoek van het enorme land had niets traditioneels. Er hing een sfeer van lamlendigheid en hitte. Straten ontbraken, her en der stonden wat moderne stenen gebouwen en barakken. Bij een ervan stopten we. In de galerij voor de ingang lag een man te slapen. Binnen keek een ambtenaar in kaki tenue vermoeid op. Solomon legde uit wat ons reisdoel was en we gaven onze paspoorten. Die werden aandachtig bekeken en vergeleken met onze gezichten. Zuchtend werd een boek tevoorschijn gehaald waarin onze gegevens moesten worden genoteerd.
Uit welk land komt U?
Waar staat dat in uw paspoort?
Het was duidelijk dat dit geen routinematige klus was. De beambte keek opgelucht toen ik aanbood om onze gegevens zelf in het boek te noteren.
We reden naar de oever van de behoorlijk brede Omo rivier. Het bruine water stroomde traag in de richting van Lake Turkana in Kenia. Toen wij uitgestapt waren, zagen we pas hoe hoog de oevers in deze tijd van het jaar waren. En de tamelijk glibberige wand liep vrij steil omlaag naar het water. Iets verderop lag een bootje met buitenboordmotor dat er redelijk betrouwbaar uitzag.
Dat is zeker onze boot? vroeg ik aan Solomon.
O nee, die boot vaart al geruime tijd niet meer. Wij nemen een traditionele boot.
We hadden ons al bezorgd afgevraagd hoe we zonder valpartijen bij het water zouden komen, maar toen we de uitgeholde boomstam zagen naderen waarmee we de oversteek gingen maken, sloeg de paniek toch lichtelijk toe. Solomon vond het allemaal geen probleem, als we de Dassanech wilden zien, dan moesten we toch echt naar de andere kant van de rivier. Hij had er intussen een jongen bij geroepen. Met mijn vrouw tussen zich in zochten ze voetje voor voetje steun in de rivierwand en daalden langzaam naar het water af. Ik probeerde het op eigen houtje, maar moest vaak om hulp vragen als ik naar beneden dreigde te glijden.
De eerste hindernis was genomen, maar hoe kwamen we droog in dat onstabiele, smalle geval? De behulpzaamheid van de stuurman en de jongen kende geen grenzen. Ze hielden de boomstamkano vast en reikten mijn vrouw de hand toen deze via enkele grote stenen instapte. De jongen trok zelfs zijn T-shirt uit en legde dat als zitplaats op de vuile, oneffen bodem. Solomon ging tegenover mijn vrouw zitten en ik stapte als laatste met veel gewiebel in. Toen de stuurman eenmaal van de kant af begon te bomen, bleek dat ik vooraan zat. De jongen die ons zo goed geholpen had, was in het water gesprongen en begon met grote slagen naar de overkant te zwemmen! Dat was een behoorlijke afstand. Kennelijk was de rivier ondiep, want er kon steeds geboomd worden. Wel liep de vaarroute niet in een rechte lijn. Een paar honderd meter stroomopwaarts was een hoge brug te zien waarover vroeger het verkeer ging, maar die er al meerdere jaren half ingestort bijstond. Wat een avontuur; maar goed dat we alles niet van tevoren wisten!
Eenmaal veilig op de andere oever beland, kwam de nog van het water druipende jongen naar ons toe om ons omhoog te helpen. Boven stonden we meteen aan de rand van een nederzetting van de Dassanech. De versieringen van deze interessante stam waren zó bijzonder dat we de spannende overtocht snel vergeten waren. De Dassanech staan bekend om hun creativiteit bij het bedenken van opsmuk. Een jong meisje droeg een hoofddeksel dat met tientallen kroonkurken en patroonhulzen versierd was.
Langs aanplant van maïs liepen we naar de koepelvormige hutten die met stukken golfplaat, boomschors en karton waren bedekt. Al gauw verschenen er meerdere vrouwen met de meest fascinerende versieringen in het haar die - behalve uit kroonkurken en patroonhulzen - ook uit horlogebandjes, sleutels, deksels van blikjes, plastic doppen en veren bestonden. Zij hadden katoenen doeken omgeslagen waarover de huid van een langharige geit hing. Door een gaatje in hun kin stak een veer of een stokje. Het bovenlijf van de jongere vrouwen was naakt. Zij droegen rijen halskettingen en een gekleurde band van kralen in het haar. Natuurlijk wilden ze poseren, want daarvoor ontvangen ze een paar Birr. Het meest aandoenlijk waren twee bejaarde vrouwen die zich niet opdrongen, maar bescheiden voor hun hut bleven staan.
We bekeken de armzalige hutten van binnen. Op de bodem lagen koeienhuiden en er hingen enkele kalebassen, verder was het er leeg. Ondertussen vertelde de jongen over de achtergrond en tradities van de Dassanech die tot aan Lake Turkana wonen. Zij trokken oorspronkelijk als nomaden rond, maar konden zich later dankzij landbouw en visserij langs de oever van de Omo rivier vestigen.
In de schaduw van het brede bladerdak van een grote boom zat de dorpsoverste die aan zijn hoed te herkennen was. Toen hij ons zag naderen, sloeg hij snel een doek over zijn benige, naakte lichaam. Bewust van zijn positie, gedroeg hij zich met waardigheid toen wij aan hem werden voorgesteld.
Te gauw moesten wij afscheid nemen. Even hadden we in een ver verleden mogen kijken.