Stora Sjöfallet & Sarek nationaalpark
Stora Sjöfallet & Sarek nationaalpark
Het is twaalf september 2005 als we de auto bij Suovra verlaten om te beginnen aan een elfdaagse tocht, dwars door Stora Sjöfallet en Sarek. Voor Peter en mij de eerste tocht boven de poolcirkel. De adem stokt, een droom kan beginnen. De rugzakken wegen zeker dertig kilo, er zit dan ook voor dertien dagen eten en brandstof in.
De toppen waar we op uitkijken zijn nu al erg wit, volop herfst. Of is de winter soms iets te vroeg? Direct ben ik onder de indruk van dit magistrale, tijdloze landschap. Met de rug naar de laatste tekenen van beschaving gaan we door het bos omhoog, richting avontuur. Boven de lage boomgrens komen de eerste druppeltjes en begint het langzaam te miezeren. Na een regenboog moeten we aan het eind van de middag hals over kop de tent opzetten in een vliegende storm. Wanneer ik in de schuddende tent aan de slag ga met de avondmaaltijd, komt de herrie van de benzinebrander amper boven de bulderende wind uit. Tot verbazing van Oscar en mij haalt Peter bij het eten drie blikjes bier te voorschijn uit zijn rugzak. We genieten er intens van en vergeten even het slechte weer. De storm raast nog vijftien uur lang voort, met kracht acht á negen en gecombineerd met de nodige sneeuw.
De volgende morgen stellen we het opstaan lang uit. We kunnen toch weinig doen als het zo hard waait is de collectieve gedachte. Pas rond een uur of elf kunnen we verder. Het terrein bestaat vooral uit blokken, blokken en nog meer blokken. Het is zwaar en oppassen met die natte sneeuw. Als je hier wat overkomt heb je wel een probleem, want bereik met je mobiel heb je hier niet. En zowel de ‘bewoonde wereld’ als de noodtelefoon liggen op een paar dagen lopen.
De thermometer geeft drie graden Celsius aan, ‘s nachts daalt het kwik tot min tien. De kou heeft als voordeel dat je geen last hebt van de muggen. Het lopen gaat in dit terrein en met die zware rugzakken niet erg snel, maar het overweldigende landschap maakt veel goed. Aan het eind van de dag zetten we aan de voet van een naamloze berg onze tent op. Midden tussen de duistere rotsblokken kunnen we met veel moeite een plekje vinden wat min of meer recht is. We zijn blij dat hier de zware rugzakken af kunnen. We staan vlakbij een helder meertje, een mooie plek om je te wassen na zo’n dag zweten. Oscar geeft het goeie voorbeeld en gaat kopje onder. Ik hou het bij wat poedelen en dat is bij deze temperaturen ook al geen pretje. Maar het levert wel een lekker fris gevoel op. Daarna snel de slaapzak in om weer een beetje warm te worden.
Als we 's morgens weer op pad zijn, verdwijnt de weinige kleur van het landschap regelmatig in een grijze sluier van sneeuw en wolken. Op de stenen in de stroompjes waar we overheen moeten ligt een glanzend laagje ijs. Ik draag m’n platypus in mijn softshell, dicht op mijn lichaam. Dit om te voorkomen dat het water bevriest. Maar elke slok die ik neem blijft ijzig koud. Lange middagpauzes nemen laat je wel uit je hoofd bij deze omstandigheden. Afzien dus, maar wel in een uniek gebied. Zonder markeringen, zicht en paden moeten we goed met kaart en kompas werken om te oriënteren. Zo komen we precies op het punt uit waar we de rivier kunnen doorwaden. Waadschoentjes aan, broek uit en het ijskoude water in dus. Aan de overkant snel je voeten drogen en dan valt het eigenlijk nog mee. De wandelstokken bewijzen bij deze ‘rivercrossings’ ook goeie diensten. Want het water stroomt hard en de stenen zijn echt spekglad.
Aan het eind van de dag keert het zicht weer wat terug. We zetten op de top van de Alep Gássavárásj de tent op. Pal naast een groot rotsblok, om zoveel mogelijk uit de wind te staan. Hier vandaan hebben we een indrukwekkend uitzicht over deze enorme, desolate hoogvlakte vol meren. Een giervalk die ik voorbij zie vliegen is het enige teken van leven hierboven.
Sarek is de laatste grote wildernis van Europa. ‘Known as the finest wildernes in Europe, this rarely visited area is a haven for wildlife and an endurance test for even experienced hikers’ staat er in de Lonley Planet. Vier dagen zijn we onderweg en nog steeds zijn we niemand tegen gekomen. Na de oversteek van de Nijákjågåsj komen we voor het eerst op een ‘pad‘. Dat ligt wel onder een laagje sneeuw natuurlijk en is dus moeilijk te vinden. Maar zonder gaat het ook prima. In de buurt van een gesloten Samenhutje zetten we in het maagdelijk witte landschap onze gele tent op. ‘s Morgens ligt daar ook een behoorlijk pak sneeuw op. Ondanks al die sneeuw schieten we in Ruohtesvágge goed op vandaag. Bij Smalia staat naast een brug over diepe kloof van de kolkende Smájllájåhkå, de enige noodtelefoon in Sarek. Dit is normaal de ontmoetingsplek voor trekkers in Sarek. Nu is het volledig uitgestorven.
Halverwege de vijfde dag is de sneeuwval wat minder. En we hebben voor het eerst zicht op Rapadalen. In dit brede, U-vormige dal leven de grootste elanden van Europa, met een schofthoogte tot wel 2.30 m.
Rapadalen in de herfst is subliem. Met een geweldig uitzicht vanaf de helling, lekker eten, kampvuur en een glaasje whisky erbij kunnen we echt relaxed genieten. Even geen wind, sneeuw en kou. Bij het ochtendgloren zien we de elanden al vanuit de tent in een meer foerageren. De lage sneeuwgrens wordt door een dunne grijze rotsband gescheiden van de warme gelen in het dal. Simpelweg prachtig. Al ver voordat we onze prachtige tocht naar Kvikkjokk hebben voltooid weet ik dan ook al zeker dat ik vaker in dit arctisch paradijs zal komen.