Watergevaar
Watergevaar
De zon weerkaatst glanzend op het water. Ritmisch laat ik mijn peddel in en uit het water glijden. De lange dag op het water begint zijn tol te vragen aan de groep. De gezichten in de andere kano's staan vermoeid. We passeren een vakantiehuisje waar dreunende muziek de stilte verstoord. Jongens met ontbloot bovenlijf schreeuwen iets Zweeds naar ons. Onze rustige rivier mondt ineens uit in een breed meer. Vanuit het niks steekt een kille wind op. Nevel kronkelt omhoog en voor we het weten varen we in een dichte mist. De andere kano's zijn niet meer te zien. De mist kietelt op mijn hete huid. Eventjes is het fijn. Daarna heb ik het onherroepelijk ijskoud. Mijn warme kleren zitten onbereikbaar weggestopt in de waterdichte ton op de bodem van de kano. Iemand hoest. Een blaffend geluid. “Wie is dat?" klinkt meteen de bezorgde stem van reisleider Anneke. We varen op goed geluk door. Voor me zie ik de contouren van bomen opdoemen en al snel varen we weer over een riviertje. We tellen de kano's. De groep is compleet.
“De hut!" roept iemand triomfantelijk. Hut is een groot woord voor een piepklein huisje met een houten bank en een rudimentaire tafel. Er is geen houtvoorraad, en geen noodtelefoon. Maar het is er dan buiten. De mensen die het hardst rillen blijven er zitten. De rest zet kamp op. Ik vis mijn warme kleren uit de ton. Vooral mijn bergschoenen zijn een verademing. Dan voeg ik me bij het groepje vuurmakers. Al snel hebben we een prachtig kampvuurtje.
“Er is iets mis met Nora" zegt Rachel uren later ineens van de overkant van het vuur. De meesten zijn al naar bed, we zitten met een klein groepje na te praten. Nora ziet er inderdaad niet best uit. Ze probeert te vertellen wat er is maar haar stem klinkt traag en vervormd. Tim tilt haar half op en brengt haar naar de hut. "Ik kan mijn benen niet goed bewegen" hoor ik haar zeggen. Dit klinkt helemaal niet goed. Ik loop mee de hut in. Nora ligt op de houten bank, ze blijft maar rillen en klappertanden. Haar huid voelt ijskoud. Onderkoeling? We leggen haar onder de dikste slaapzakken en Rachel kruipt er ook onder. Nora begint steeds minder samenhangend te praten. Ik leun tegen de muur en voel me volkomen nutteloos.
Er gaat een uur voorbij. Als ze onderkoelt was, zou ze dan nu niet warmer moeten zijn? Nora brabbelt langzaam voor zich uit, het klinkt als een kinderliedje. Ik vind het eerlijk gezegd behoorlijk griezelig. Anneke blijft proberen om mobiele ontvangst te krijgen. Maar we zitten te ver van de bewoonde wereld af. Anneke en Tim overleggen even. Ze zijn het snel eens. Er moet hulp gehaald worden. Anneke gaat. Meteen spring ik op. "Ik ga mee" bied ik aan. Dan kan ik tenminste iets doen. Het is niet geheel zelfzuchtig aangeboden. Eigenlijk wil ik hier weg, uit deze kleine verstikkende hut.
De hemel boven ons heeft dat onbestemde licht van de Scandinavische nacht. In dit halflicht benen wij in rap tempo door het bos. Na een tijdje komen we bij een weg. Die moet ergens naar leiden, de bewoonde wereld. Maar die kan nog heel ver weg zijn. We besluiten de kant op de lopen waar we vandaan kwamen met de kano's. Daar staan in elk geval vakantiehuisjes. Onze telefoons hebben nog steeds geen bereik.
En inderdaad, na een tijdje komen we de eerste huisjes tegen. Tuinmeubelen op het terras. We bonzen op de deur. "Help!"roepen we. Maar er wordt nergens open gedaan. Ik bal mijn vuisten. Ik weet bijna zeker dat er ergens wel iemand is. Met Annekes noodfluitje blazen we het SOS signaal. De eerste keer dat ik dat doe. Het voelt officieel. Maar er komt niemand. Inmiddels is het vier uur 's ochtends. Ik sta te tollen op mijn benen. Dan denk ik aan Nora in het hutje en loop ik weer door. Achter me hoor ik een dof geronk. Ik ben zo moe dat ik het amper registreer. Maar dan kijk ik om. Een vrachtwagen komt op ons af gereden.
Met gespreide armen ga ik op de weg staan. Stop. De vrachtwagen remt een meter voor me. De chauffeur stapt de cabine uit en kijkt naar de twee vrouwen voor zijn wagen. In het Engels leggen we uit wat er aan de hand is. Hij pakt meteen zijn satelliettelefoon en belt een ambulance. We gaan bij hem in de cabine zitten. Zwijgend geeft hij ons zijn ontbijt. Platte broodjes met kaas, en een thermosfles sterke koffie. Ik zet mijn tanden erin en voel me iets wakkerder. De man rijdt met ons terug tot we vlakbij de hut zijn. Hij kent de hut ook. Hij gebaart ons dat we door moeten lopen, hij wacht wel op de ambulance.
Anneke en ik strompelen de hut binnen. Nora ligt nog steeds onder de slaapzakken. Tim kijkt op. Ik loop weer naar buiten. Door het hoge gras zie ik twee mannen in felgekleurde hesjes naar ons toe lopen. Ze dragen een brancard. Met geoefend gemakt dragen ze Nora het hutje uit. Tim gaat mee met de ambulance. Anneke stuurt iedereen naar de tent. Ik val meteen in slaap.
Dagen later zien we elkaar allemaal weer op de afgesproken plek. En dan horen we waar ze nu zo ziek van is geworden. Misschien was ze ook onderkoelt, maar ze was vooral ernstig uitgedroogd. Blijkbaar had ze de hele dag niks gedronken, onder die hete zon. In de ambulance hadden ze haar aan het infuus gehangen en toen ging het al een stuk beter. Na een dagje ziekenhuis (meer voor de zekerheid) was ze er weer helemaal bovenop.
Uitgedroogd! En wij hadden haar onder al die slaapzakken gelegd. Sinds die vakantie neem ik nog steeds overal een flesje water mee naar toe. Ik was toen 18, de rest was niet veel ouder. Ik weet niet of het echt mis had kunnen gaan, maar het hele voorval heeft diepe indruk gemaakt.