Spanje
"Niets is onmogelijk, behalve....."
“Niets is onmogelijk”. Het zijn vooral Amerikanen die hierin geloven. Ik moet zeggen, ze brengen soms ongelooflijke dingen tot stand. Maar stel dat alles mogelijk is, dan is er in ieder geval één uitzondering. “Niets is onmogelijk, behalve parkeren in Spanje”.
Parkeren is iets waar je hier eigenlijk niet eens aan moet beginnen. Don’t even think about it. Wat hier al voor parkeerplek kan doorgaan staat altijd vol geparkeerd. Nog nooit heb ik meegemaakt dat ik ergens keurig achterwaarts kon invoegen. Hé fijn, er is nog een plekje vrij. Dat is nog eens mazzel hebben. Nou vergeet het maar. Hoe die plekken dan zo bezet komen is mij ook een raadsel, want ook deze chauffeurs zijn ooit aan komen rijden; toen was het plekje blijkbaar wèl vrij. Als er al een auto weg rijdt, staat de auto die zijn plaats in wil nemen er haast eerder dan de wegrijdende auto! Er zijn trapveldjes, modderveldjes, braakliggende terreinen en onkruidveldjes, die door slimmeriken uitgebaat worden en waar je tegen betaling je wielen de modder in mag rijden. Maar ook die blijken vol! Barstens vol.
Parkeergarages, natuurlijk zijn die er. Ze zijn blijkbaar gebouwd voor opvouwwagentjes of rollators, maar zeker niet voor auto’s….. Ik moet zeggen: veel Spaanse autootjes zijn kleiner dan de gemiddelde auto in Nederland. Maar ook die Spaanse rotkarretjes (ze glippen op de weg met een noodvaart overal tussendoor en bezorgen mij geregeld bijna een hartstilstand) moeten voorzichtig in parkeren in deze miniholen. Ik sla de meeste parkeergarages over. Ik heb ze uitgeprobeerd en ben er met heel veel moeite weer uitgekomen. Achterwaarts omhoog rijdend in een bocht van 270 graden, omdat ik onmogelijk rechtdoor kon. Vijfmaal steken om een bocht te kunnen nemen. Nee, laat maar. Dank u wel. Ik rijd wel even verder. Inmiddels ken ik in de dorpen waar ik geregeld kom de geheime plekjes wel. In ken zelfs een enkele parkeergarage waar de automobilist zich op een vrij normale manier in kan bewegen. Als u tot de vergevorderden autorijdenineenSpaanseparkeergarage behoort.
Ik zie er inmiddels niet meer tegenop om de auto te pakken om in het dorp een boodschap te doen. Eigenlijk zie ik nergens meer tegen op sinds mijn auto Sevilla heeft overleefd. Zonder ook maar een schrammetje of krasje. Wat hier voorzichtig al El Milagro de Sevilla, het Wonder van Sevilla, wordt genoemd. De aanvraag is al onderweg naar het Vaticaan.
We moeten in Sevilla op de Castellar zijn. Zo heet de straat. Tom Tom, onze gids op het Spaanse wegennet, die ons in ongeveer 80% van de gevallen op het juiste adres aflevert, herkent de Castellar meteen als ik hem vlak voor Sevilla in tik. 10,4 km. Mooi. Daar gaan we. Even later rijden we over een brede drukke weg de stad in. Maar eenmaal bij het centrum aangekomen, dirigeert Tom ons al snel een onooglijk kleine straat in. OK, dat kan. Even later rechts, links, links, rechts, allemaal kleine straten. Maar het is nog te doen. Het gaat zo minuten lang door. Het schiet allemaal niet op. Nog 6,4 km. De straatjes lopen omhoog, omlaag, in bochten, nauwe bochten, onmogelijke bochten, ze zijn donker en de huizen zijn oud en hoog. Middeleeuws Sevilla. Het zal best mooi zijn. Maar als je uren hebt gereden, honderden kilometers, dorst en honger hebt, dan mag het wel sneller gaan.
Inmiddels hebben we het vermoeden dat we steeds verder een wespennest in rijden, een mierenhoop, een spinnenweb, waar we nooit zo maar meer uit kunnen. Ik moet denken aan de laatste regels van het liedje van de Eagles, Hotel California: “You can check out any time you like, but you can never leave”. Obstakels zoals bankjes, boompjes, muurtjes, containers, scooters, honden, paaltjes, verkeersborden ‘verboden te parkeren’ (parkeren? waar dan?), hekken, gaten en oude vrouwtjes omzeilend ga ik langzaam door de steeds smaller wordende straatjes.
Tom blijft onvermoeibaar optimistisch. Als ik nu maar gewoon naar hem luister (hier links graag), dan komt alles goed. Wat Tom niet kan weten is dat in sommige straten waarin hij ons wil hebben het eenrichtingverkeer is omgedraaid. Het wordt een niet te ontwarren kluwen. De straatjes worden steegjes, spleten. Ik zie mensen kijken, wat doet die Nederlandse auto hier? Maar Tom zegt dat ik er toch echt mag rijden. Soms is het verboden in te rijden, maar Tom zegt…..
Even later zijn de straten zo smal dat ik met mijn armen beide kanten zou kunnen aantikken. Stapvoets gaat het. Zou het lukken? Omdat ik beide spiegels heb ingeklapt lukt het net. Maar verderop lijkt de straat al weer smaller te worden. Als een ware Houdini, de boeienkoning van weleer, worstel ik om los te komen uit deze boeien. Nauwelijks manoeuvreerruimte. Zweetdruppels bungelen aan het stuur. Ik zit vast. Straks moet ik helemaal terug, in zijn achteruit. Weer door die smalle spleten maar dan in omgekeerde volgorde.
Ik draai met vier keer steken nog eenmaal naar rechts. Castellar!!! Saved by the bell. Nu het nummer nog. Nr. 24. Langzaam worstel ik me door de Straat van de Redding. 18, 22, 24. Stop. Ik zie geen hotel. Lione ook niet. Op 24 is een bakkerswinkel. Ik stap uit om te gaan vragen. Achter me staat het verkeer te ronken en toeteren, maar ik moet eerst informatie hebben voordat ik verder wens te rijden. “Castellar 24” zeg ik in mijn beste Spaans tegen de dame achter de toonbank. En meteen begint ze hard te lachen. Nee, dit spreek je uit als Casteljar. Casteljar is met 2x l. Castelar is met 1 x l en daar moet u zijn. Daar is uw hotel. Cas-te-lar 24.
Ik spring de auto weer in. Ja ja, ik ga al… Tranquilo, ja!!! (Je moet ze een beetje aanpakken, die Spanjaarden…). Ik geef het nieuwe adres aan Tom. Even zoeken, ja gevonden. 6,4 km door de nauwe binnenstad. 23 minutos. Helemaal aan de andere kant van het centrum. Door een wirwar van dunne kronkelende spinnendraden, zegt het plattegrondje. Ik druk op de startknop en rijd zuchtend weg…….