Vol van Baskenland, Spanje
‘¿Hola? Is er iemand thuis?’ We staan onaangekondigd op het privéterrein van een boer. Dit kan op twee manieren aflopen, denk ik. Of de heer des huizes verwelkomt ons met open armen en biedt ons een glaasje verse koeienmelk aan. Of hij haalt een windbuks tevoorschijn …
Chef-kok en wielrenliefhebber Iñigo Lavado van restaurant
Singular (Foto: Columbus © Tim Bilman)
De voordeur hangt uit zijn voegen en er groeit onkruid op de vensterbank. Het ziet er gelukkig naar uit dat deze boerderij onbewoond is. We laten de auto desondanks staan met de neus in de richting van de vluchtroute – je weet maar nooit – en vervolgen te voet en zonder toestemming onze weg over zijn erf. We hebben namelijk sterk het vermoeden dat het platte plekje, daarginds aan de boomgrens, wel eens de perfecte plek kan zijn voor een uitzicht over het pittoreske Urkulu-stuwmeer.
De autonome regio Baskenland, die zes keer zo klein is als Nederland, is beroemd als gastro-hotspot, maar verder niet écht bekend. Voor aanvang van onze reis stelde ik mezelf dan ook één doel: verder kijken dan mijn tong – lees: smaakpapillen – lang is en ervaren hoe de normale middenklasser zijn vrije tijd besteedt. Eten zal ongetwijfeld een belangrijke rol spelen, maar moet dat per se in een wereldberoemd restaurant? En die jaloersmakende natuur die de provincie rijk is, wordt die überhaupt benut? We stellen onze dagen daarom volledig in het teken van outdoor, de natuur in met de locals, en onze avonden volledig in het teken van indoor, aan tafel met de locals. En als dat bijvoorbeeld betekent dat we bij een boer moeten inbreken voor een plaatje van de natuur, dan moet dat maar …
Het prikkeldraad knarst onder onze voeten als we de wei instappen. De zes pottokas – paarden – gunnen ons een vragende blik. Gelukkig betaalt onze ingeving zich uit. Want als we ons omdraaien ligt het smaragdgroene stuwmeer er als een perfect plaatje bij. De appeltjesgroene weides en beboste hellingen zijn compleet uitgestorven en het water is zo glad en groen als een biljartlaken. Zo’n uitzicht hadden we vanaf de geasfalteerde weg om het meer, die populair is onder wandelaars en fietsers, nooit gehad! Het enige teken van bewoning van het gebied komt van de krakkemikkige kerktoren van Goroeta, een gehucht van zes landhuizen. Én een kerk. Om te schuilen voor een typisch Baskisch regenbuitje, strijken we neer op een omgevallen boomstam onder het gebladerte. Een uur lang zitten we daar. Of misschien wel twee, want terwijl we ons vergapen aan het wonderschone aangezicht lijkt de tijd stil te staan. ‘Waar bleven jullie nou? Het eten is bijna klaar!’, mort de 62-jarige Gotxome Zarrañogo. Mevrouw Zarrañogo is de eigenaresse van Casa Uxarte in Aramaio, waar we de nacht doorbrengen. Sfeervolle accommodaties als deze maken deel uit van Nekatur, een nationaal netwerk van gerenoveerde boerderijen. Net als de meeste andere gastvrouwen in het netwerk, spreekt mevrouw Zarrañogo geen woord Engels – vergeet Duolingo of taalcursussen in Spaanse kloosters; als je de taal wilt leren moet je híér zijn. Mijn Spaans is tot mijn eigen verbazing echter minder roestig dan verwacht. ‘Aan tafel!’, versta ik uit de keuken. Binnen een mum van tijd is ons rood-wit geblokte tafelkleed bezaaid met stokbrood, een salade met angulas (vissliertjes) en risotto de hongos e idiazábal, een risotto met champignons en idiazábal-kaas. Op onze eerste avond wordt ons vermoeden direct bevestigd: voor een kijkje in de Baskische keuken hoef je écht niet naar een sterrenrestaurant in San Sebastian …