Noord Holland
Rare jongens, die Japanners
Mag je vandaag de dag onaardige dingen zeggen over Japanners? Ja hoor, dat mag. Ik bedoel: het is verschrikkelijk wat dit land momenteel overkomt. Een soort bijna-apocalyptisch scenario. Alsof de film 2012 zich een jaar te vroeg afspeelt. Het zal je maar gebeuren: een allesverwoestende golf van 23 meter op je zien afkomen, het als een wonder overleven en dan tot de ontdekking komen dat alles om je heen, je dorp, je familie, vrienden, collega’s, je huis compleet verdwenen is. Je mag je afvragen of je dan nog blij moet zijn met de overleving. En dan ervaren dat er een gigantische kernramp op je gaat afkomen. A living nightmare.
En onaardig is het nu ook weer niet, wat ik wil gaan zeggen. Ik bedenk me dat ik dit eilandenrijk en zijn bewoners eigenlijk niet ken en dus ook geen oordeel kan hebben. Ik zie helden, ik zie slachtoffers en onvoorstelbaar leed. Ik zie gewone mensen die toevallig in Japan wonen. Ik ken ze niet. De Japanners, die ik ken zijn allemaal toeristen. Japanse toeristen. En dat is een heel ander verhaal.
Ik heb ergens gelezen dat er een simpele verklaring is voor het feit dat er momenteel nauwelijks geplunderd wordt in Japan. Afgezien van het feit dat er waarschijnlijk niets te plunderen valt, omdat er gewoon niets meer is, schijnt plunderen van nature niet in de Japanners te zitten. Van jongs af aan wordt hen met de paplepel ingegoten niets te doen wat een ander last of leed veroorzaakt. En daar houden ze zich aan. Ze zijn gezagsgetrouw, gedragen zich en zijn vooral volgzaam.
Japanners zijn reislustig. Je ziet ze overal. In grote aantallen, bij voorkeur in groepsverband. Met petjes in dezelfde kleur op schuifelen ze achter de leider aan. Follow the leader. Die leider heeft natuurlijk ook dezelfde kleur pet op en een paraplu omhoog gestoken. Ook in dezelfde kleur, want het moet geen chaos worden natuurlijk. Ze kijken niet rond, maar door hun camera. Om thuis te zien waar ze geweest zijn. Een vooroordeel? Ik denk het niet.
In Luxor, Egypte kwam ik zo’n groep tegen. In zeven dagen het middellandse zeegebied doen, dan wil je wel eens in de war raken. “Beautiful, isn’t it” zei ik vriendelijk tegen een Japanse dame. “Yes, I love Greece” was het antwoord. Het doet me denken aan de Amerikaanse vrouw, die op hun “See Europe in five days”- tour aan haar man vroeg waar ze vandaag waren. “If it’s Tuesday, this must be Belgium” antwoordde de man. Die ook dus.
Japanners werken hard en kunnen zich eigenlijk geen vakantie veroorloven. Wij verbleven op Borneo en maakten kennis met een Japanse vrouw. Zij was de vorige dag aangekomen en vertelde morgenavond weer te vertrekken. “Wat ga je nog meer zien dan?” was onze vraag. Ze keek ons verbaasd aan. “Naar huis natuurlijk, ik moet weer aan het werk” zei ze. Alles moet snel, klik, klik en verder, want er is weinig tijd.
In Kenia stond Lione vanaf een heuveltje nijlpaarden in een poel onder ons te fotograferen. Een Japanner naast me keek haar meewarig aan en wees op zijn lens van een halve meter. Hij liet haar zijn opname van het nijlpaard zien en liep hard lachend weg. In onze gedachten verdween de Japanner over de ballustrade en werd daar geplet in de nijlpaardenpoel. Ze zijn in diezelfde gedachten ook wel in de Bromo verdwenen trouwens, toen we daar bijna doodgedrukt werden door de Japanse overmacht.
Cairns, Australië. Half zeven ’s avonds. We zitten buiten, een paar meter van onze motelkamer, waarvan de deur openstaat. In de andere kamers van de galerij zitten Japanners. Ze hebben stevig ingenomen en zijn behoorlijk kachel, op dit uur van de dag al. Een Japanner waggelt de gallerij af en ik zie het al aankomen. Hij zwaait onze kamer in. Ik sprint er achter aan.
“Hé, wat is dat? Wegwezen, opzouten. Nu!” Je kunt niet krachtdadig genoeg zijn soms. Wankelend kijkt hij me met glazige ogen aan. Waarom gaat die westerling zo te keer in zijn kamer? Hij dreigt om te vallen. Ik bedenk me dat als hij naar achteren valt op ons bed, we niet voor morgenochtend van hem af zijn. Gelukkig komt zijn kameraad, ook niet al te nuchter meer, achter hem aan en duwt hem naar buiten. Geen excuus, alleen gegiechel. Er worden nogal wat Japanners beroofd bij pinautomaten, kopt de plaatselijke krant van Cairns. Misschien zijn ze gewoon een te gemakkelijke prooi, denk ik, nog een beetje boos.
Het meest verbazingwekkend vind ik het kleedgedrag van de Japanse reiziger. Alles is bedekt. De angst om rechtstreeks met enge zonnestralen of met de buitenlucht in aanraking te komen is groot. Drie lagen dikke kleding. Ook bij dertig graden. In Myanmar op het strand, dik gewatteerd jack aan, hoog gesloten tot bij de mond, handschoenen aan (!), dikke sokken, schoenen. En maar ijsberen met een camera in de hand. Uit verveling beginnen ze ons te fotograferen. Eigenlijk wordt alles gefotografeerd. De hele dag door.
Marrakech. We zijn net niet vlug genoeg om een paleis binnen te komen. Drie bussen zijn er iets eerder dan wij. Er stromen pakweg honderd Japanners uit. Ik waan me in een metrostation van Tokyo ’s morgens vroeg. Weinig van het paleis gezien.
Ach, het zijn gewoon mensen die op hun manier de wijde wereld intrekken. Net zoals wij dat doen. Wie weet welk beeld Japanners van ons, Nederlanders, hebben. Misschien moet ik er een Japanse versie van Reisreporter eens op naslaan. Maar ja, die ingewikkelde tekens hè.
Mijn gedachten zijn weer terug bij Japanners, die het land niet uitkunnen, maar dat momenteel wel zouden willen. Het zijn rare jongens misschien, maar in tijden van rampspoed dwingen ze respect af. Het accepteren van de catastrofe die hen is overkomen, de moed van de werkers in de kerncentrales, de wil om alles weer op te bouwen. Met de Japanse reizigers zal het nooit goed komen, vrees ik, maar met dit zwaargetroffen land wel. Daar zijn het Japanners voor.