Snaefellsnes, westelijk schiereiland, IJsland in het klein
Snaefellsnes, westelijk schiereiland, IJsland in het klein
-mijn autoroute-
Er hangen donkere wolken boven me als ik Snaefellsness oprij.
Het regent niet meer dan ruitenwisser standje 2 maar de overgang na dagen vol zonneschijn moet nog even wennen.
Doch voor me groeit hoop.
Heel ver weg zie ik de witte piek van de Snaefelljokull glimmen in de zon.
Daar ergens zal mijn einddoel liggen vandaag.
Het westelijk gelegen schiereiland wordt ook wel IJsland in het klein genoemd, ik ga de komende dagen ontdekken waarom.
De Domenicus gids is een zegen deze reis.
Ze wijst me op de afgeplatte krater Eldborg die uit het niets in het vlakke landschap ligt.
Daarachter ligt mijn doel want het wordt tijd voor een echt IJslands bad.
Leuk die warme zwembaden en hottubes maar ik wil toch een keer met de blote tokus in een stomende rotsspleet zakken. Er moet hier ergens een gat in de grond zitten waar dat kan.
Ik volg de aanwijzingen, langs een verlaten boerderij, over een hobbelige gravelweg en dan stoppen vlakbij een riviertje. Daar kan ik via stapstenen overheen waarna ik een snel opgebouwd stenen muurtje zie.
Er komt een lichte damp achter vandaan, de beschrijving blijkt te kloppen.
Het muurtje gebruik ik als slaapkamerstoel waarna ik me volledig poedeltje in het net een meter grote gat laat zakken.
Het is heet, heel heet maar ik moet en zal het hoofdingrediënt voor deze vulkanische bouillon zijn.
De adem stokt als ik me laat zakken.
Het is naveldiep maar op de hurken reikt het water tot de kin.
Mijn neus kriebelt bij het inademen van de licht zwavelige stoom.
Een golf van zaligheid glijdt over mijn lijf.
In IJsland heb je geen horloge nodig, het blijft toch licht, tijd is onbelangrijk dus neem ik me voor hier heel lang van te genieten.
Ik wordt bespiekt.
Drie paar bruin zwarte ogen houden me nauwlettend in de gaten.
Als schapen konden praten, wat zouden ze nu dan zeggen?
Ik spat wat met het water en moeders neemt haar twee lammeren mee.
Mijn ogen worden zwaarder en ik zak tot aan de neusgaten in dit wonderlijke bad.
Het zijn de koude windvlagen die me wakker houden.
---
In volle frisheid zet ik mijn reis weer voort.
Snaefellsness wordt elke kilometer mooier.
De bergen hoger en scherper zonder echt een puntige piek te hebben.
Hier en daar een schaduwzijde vol sneeuw maar vooral moederberg Snaefell die snel dichterbij komt.
Voor me ligt weer zo’n prachtig groene vlakte die links in de verte door de blauwe oceaan vergezeld wordt.
Het is het laatste stuk voordat ik de voeten van Snaefell bereik.
De weg buigt naar de oceaan toe waarna een eenzame kerk en een kleine zeehondenpopulatie mijn laatste fotopauze plekjes zijn.
Anarstapi is mijn doel, een minuscuul maar populair vissersdorpje op de tenen van de moederberg.
Bekend om haar markante rotsformaties aan de kust, ik ga ze in alle rust bekijken.
Alleen zijn is heerlijk als je weet dat er genoeg andere mensen in de buurt lopen.
Zeker als zij zich beperken tot een heen en weertje tussen bus en uitzichtpunt.
Het voetpad boven de grillige rotskust tussen Arnastapi en Hellnar heb ik voor mezelf.
Het geeft me het gevoel stukjes te ontdekken die anderen niet zien.
Ik baal dan ook van de tegenliggers maar geniet vooral van het kronkelige pad tussen rondgesleten steenformaties en de verre blik langs de kust van dit stukje Snaefellsness.
Het kerkje van Hellnar is schattig en het restaurant aan de baai anex haven kon niet beter liggen.
Het gehucht is klein dus het rondneuzen kort, ik moet ook weer terug.
Ik ben niet populair.
Niet bij de Noordse sternen die me met regelmaat aanvallen en niet bij het het asfaltverkeer.
Mijn duim omhoog heeft geen effect en zo verlies ik de gok om via een lift over de doorgaande weg weer terug te keren in Anarstapi.
De 4 kilometer langs het asfalt overleef ik wetende dat er een pan tortellini klaar staat op uitnodiging van een Hollands stel dat ik al een aantal keren heb ontmoet tijdens mijn reis.
Daarna scheiden onze wegen weer en is het tijd voor de ronding van Snaefellsness.
Dichter bij Groenland ga ik niet komen.
Als ik goed heb opgelet zo’n 900 kilometer, voor de zekerheid zwaai ik maar even.
Snaefell heeft iets van een symmetrische Andes-vulkaan.
Ik houd haar aan mijn rechterkant terwijl ik door het zwart-groene lavalandschap rijdt.
De zee is continue zichtbaar en veroorzaakt een waterig windje.
De zuurstof is kakelvers en de zon te lekker op mijn linker onderarm, het raampje blijft toch open.
Het is zomer op IJsland.
Maar die zomer kan nog beter.
Er moet op het uiterste puntje van Snaefellsnes een exotisch zandstrandje zijn verscholen tussen de rotsen.
Mijn auto hobbelt als een op hol geslagen centrifuge over de zandweg die naar het kleine paradijsje leidt.
En daar ligt het. Inderdaad een prachtig strandje zoals je die in de Caribean kunt verwachten.
Even mis ik de palmbomen, de topless zonnende dames en de nep-Rolexen verkoper.
Ik herstel me snel, krijg zin en ren de sandalen wegschoppend richting branding.
De golven zijn laag dus ik kan met minimale spetter een stuk de zee in.
Mijn zin is snel weg.
IJskristalen kruipen via mijn aorta omhoog, mijn onderbenen lijken gespalkt en mijn tenen laat ik in blokjes achter.
Oja, we zijn vlak bij Groenland…
Het komt weer goed.
Uit de wind dut ik in onder de warme zonnestralen hangend tegen een rots die mij als een zetel past.
Daarna gaat de rit nog een klein stukje verder.
De camping van Olafsvik wordt uiteindelijk de eindbestemming van een heerlijke reisdag.
Het hotel in het dorp heeft het WK op een groot scherm.
De snackbar er tegenover weet hoe ze pizza’s moeten maken en zo kom ik met het glas continue gevuld de avond door in het gezelschap van een aantal landgenoten.
Dit mag dan een uiterst puntje van IJsland zijn, oranje is het overal.