Hoi An

Reisgids

Beste reistijd

Foto's

Praktisch

Hoi An image

Hoi An

Hoi An
Vietnam
Loesdidi

Het moeilijke leven van een dierenvriend in Azië

Ik ben een dierenliefhebber. Zo eentje waar je niet omheen kan. Zo eentje die van haar fiets stapt als er een regenworm op het fietspad ligt. Zo eentje die vroeger toen ze vijf was allerlei beestjes mee naar huis bracht. Van slakken tot vogels met halve vleugels, van jonge kikkervisjes tot jonge poesjes. En zo eentje die dan dacht dat die diertjes beter af waren onder mijn hoede. Ik heb zelfs ooit een vogel uitgebroed…de ekster had alle mereleitjes kapot gepikt, behalve ééntje. En die ene nam ik mee naar binnen, legde ik in een bakje op de verwarming en een paar uur later lag er een vogel. Dan schrik je wel even. Ik ben er ’s nachts voor opgestaan, heb er alles aan gedaan, maar het beestje ging na een paar dagen helaas dood. Ik heb gehuild bij elk van de ik-weet-niet-hoeveel huisdieren ik had, die dood ging. Ik ben een echte. Ik eet alleen biologisch en ben Greenpeace actievoerder.

En dan ga je naar Azië. Dan weet je dat ze het daar heel anders doen. Dat dieren daar niet tellen en dat niemand er iets om geeft. En dan breekt je hart in duizend stukjes. Van deze tientallen hartverscheurende ervaringen, zal ik er eentje nooit meer vergeten.

Vietnam, 2009. We reden van Noord naar Zuid, bestemming Nha Trang. Prima bus, niks aan de hand, gezellige mensen, mooie natuur. Toen ik iets uit mijn backpack wilde halen, die in de laadruimte van de bus lag, opende de chauffeur de deur voor mij. En toen kreeg ik de schrik van mijn leven: een stuk of vijf eenden met dichtgeplakte snavels, én een jong hondje van nog geen twee maanden oud, zaten in de bloedhete laadruimte. De chauffeur keek me lachend aan, alsof ie wilde zeggen: ‘schattig he, die beestjes’. Ik werd totaal hysterisch. Helemaal gek. Ik rende de bus in, pakte mijn waterfles en gaf het hondje drinken. En hij leek totaal uitgedroogd. Ik pakte het hondje uit zijn mandje en hij kon nauwelijks staan. Ik liep ermee weg, richting de bus, maar ik mocht het hondje niet mee naar binnen nemen. Voor de eenden kon ik niet eens iets doen, ze keken me alleen angstig aan met hun dichtgeplakte snavels. Ik háátte die mensen, ik háátte Vietnam, ik háátte alles en iedereen en ik zat jankend en snikkend in de bus toen we weer op weg gingen. Ik ging en kon niet slapen: mijn missie voor de komende twaalf uur was: dat hondje zoveel mogelijk water geven. Elke keer als we stopten, stormde ik naar de chauffeur en vroeg de sleutel van de laadruimte. Ik had wel al door dat niemand van de Vietnamezen ooit aanstalten maakte om überhaupt de deur open te maken voor die beestjes, al was het maar voor de frisse lucht. En dus, terwijl alle andere toeristen gewoon lagen te slapen, stond ik om de twee uur huilend met een jong, half dood hondje in mijn armen. De Vietnamezen hadden intussen een comedy act in mij ontdekt; lachend stonden ze met z’n allen elke keer om me heen. En het liefst had ik ze allemaal in die laadruimte gestopt, het liefst had ik ze allemaal, vergeef me voor mijn woorden, keihard op hun bek geslagen. Want dit hondje werd hier behandeld alsof het geen levend wezen was, en ik kon het niet aanzien.

Zo verstreken er twaalf uur, en toen kwam het uur van de waarheid; ik moest uitstappen, maar de bus zou nog eens twaalf uur doorrijden naar Saigon. Ik moest het hondje dus vaarwel zeggen en dat was zó erg. Ik kan niet eens omschrijven hoe ik me toen voelde. Ik moest het beestje nu weer aan zijn lot overlaten, zonder water. Hij zou denken dat ik hem uiteindelijk ook in de steek had gelaten…Ik gaf hem nog een laatste keer water (hij was intussen een beetje aan mij gehecht geraakt want ik was de enige die om hem gaf) en de tranen stroomden over mijn wangen toen de chauffeur de deur dicht deed. Huilend zat ik daarna achter op de motor taxi en huilend kwam ik bij de receptie van het hostel aan. Ik krijg er nu, tijdens het schrijven, weer een brok van in mijn keel. Want wat zijn die Aziaten een stelletje wrede, emotieloze dierenbeulen. Dacht ik toen. En dat denk ik nog steeds. Maar hoe wreed het ook is, het is hun cultuur. Waar wij opgevoed worden (gelukkig) met een gevoel van respect voor dieren, zelfs met liefde voor dieren, hebben dieren in Azië vaak alleen de betekenis van overleven. Aziaten hebben geen huisdieren. Aziaten rapen geen wormen van fietspaden. Aziaten helpen geen zieke dieren. Aziaten houden niet van dieren en huilen niet als ze doodgaan; ze eten ze op of ze verdienen er geld mee. En dat is pijnlijk om te zien, maar: hun cultuur. En hoe erg ik dit ook vind (want geloof me, ik heb hier slapeloze nachten van gehad); je moet de cultuur in het land waar je heen gaat, een kans geven. De mensen niet haten om hun gewoonten. Ik houd van Aziaten. Ik houd van hun brutaliteit, nieuwsgierigheid, vrolijkheid en onbezorgdheid. Hun wreedheid zal ik nóóit respecteren, wel accepteren. Want alleen dan kun je jezelf een volwaardig reiziger noemen.