Just passin' through....
Just passin' through....
Wij hebben het geluk om in Bagan Koelin tegen het lijf te lopen. Koelin heeft een horsecart. Het is zijn bron van inkomsten. Op onze vraag wat zijn tarief is voor een rondrit antwoordt hij verlegen dat hij dat aan ons overlaat. Hoe lang willen wij?
Koelin begrijpt precies wat wij willen. En dat is niet het standaardrepertoire Bagan. Wij willen stoppen, waar anderen dat niet doen, en omgekeerd. Wij willen vooral de tijd hebben aan onszelf en voor de niet voor de hand liggende plekken. En dus rijdt Koelin ons rond, stopt op plaatsen waar hij anders niet stopt, en omgekeerd. Hij wacht rustig, desnoods een uur, totdat wij weer uit een tempel gekropen komen. Hij rijdt rustig, en stopt zonder morren op ons commando voor een fotoshoot. Wat hij vaak moet doen. Koelin is een vriendelijke rustige man. Een man naar ons hart.
Het is bijna avond als we de terugweg aanvaarden. De duisternis valt, zoals overal in de tropen, snel in. De omgeving vervaagt binnen een paar minuten. Het opdwarrelde stof boven deze vlakte is al snel niet meer te zien. Een verkoelend windje steekt op. Met een lekker gangetje sjokt ons paard voort over de mulle zandpaadjes. De tempels, de stupa’s en pagodes worden silhouetten, beschenen door een halfwassen maan. Soms verdwijnt de maan achter de silhouetten van de tempels, achter de donkere bomen, maar altijd komt hij weer tevoorschijn en reist met ons mee. In hetzelfde tempo. Een onvoorstelbaar gevoel van genot en geluk neemt bezit van ons. Wat is dit onaards mooi.
Naast deze gelukzalige gevoelens dalen ook verheven gedachten op mij neer. Dit was ooit een grote stad, een metropool, zeker voor haar tijd. Hier werd geleefd door meer dan 200.000 mensen in hun houten huizen, die omringd werden door honderden, duizenden tempels. De stad is allang dood, haar ziel is weg. Wat rest zijn de restanten van haar karkas: de tempels die, in tegenstelling tot de houten huizen, van de tijd een beetje uitstel van executie hebben gekregen. Overblijfselen die uitgestrooid lijken te zijn over de dorre vlakte. Nog weinig aangevreten door de tanden van de tijd.
De tijd, die altijd wint. Ook van ons, mensen. We zijn voorbijgangers in de tijd, voorbijgangers op deze plaats. Travellers, just passin’ through. Maar we zijn er wèl: hier en nu, in een kleine adempauze van de tijd, die we zo lang mogelijk proberen vast te houden.
We prijzen ons gelukkig hier te mogen zijn. Dan verschijnen de vage lichten van Old Bagan. De drukte op straat neemt toe en de magic spell is weer voorbij. Alles is tijdelijk.
We zijn zo tevreden over onze eerste dag met Koelin, dat we de volgende dag weer met hem meegaan. We rijden naar een ander deel van de vlakte en belanden zo in de middag in het dorpje Minnanthu. Een klein typisch Birmees plattelandsdorp, waar de tijd honderden jaren stil gestaan lijkt te hebben. “Koelin, stop!” roepen we, want als we ergens gek op zijn is het op dorpjes waar je als enige toerist heerlijk rustig kunt rondwandelen, genietend van het authentieke.
Een meisje komt enthousiast naar ons toe rennen. “Hello” roept ze vriendelijk. Ja hoor, natuurlijk mogen we hier rondwandelen, en alles bekijken. Ze biedt, vrolijk doorkwebbelend, aan om met ons mee te lopen. Ze zal ons alles vertellen. En dat doet ze, met verve. We zien de huizen en de mensen van het dorp, haar eigen huis. Wat een leuk onthaal. En wat spontaan dat we hier zo maar mogen rondkijken, terwijl we toch vreemdelingen zijn. We boffen maar, vinden we. Vóór haar huis zit Oma. Oma is 82 jaar en geniet van een enorme sigaar. We mogen Oma best op de foto zetten, zegt ze. En dat doen we. Oma poseert gewillig, verwoed trekkend aan haar reuzensigaar.
Dan nadert het einde van de spontane rondleiding. Tijd voor de ‘beloning’. Ze vraagt ons om make-up spulletjes, maar die hebben we niet meer. Alles is al weggegeven. We geven haar geld, maar het valt haar tegen. Geld is leuk, maar als je er niet de spullen voor kunt kopen die je wilt, gewoonweg omdat ze er niet zijn, is dat niet waar ze op had gehoopt. Teleurgesteld loopt ze weg.
Wij lopen naar onze horsecart. Op dat moment verschijnen er zowaar twee andere toeristen. We dachten in een onontdekt achterafdorpje te zijn beland, maar blijkbaar hebben deze twee het ook weten te vinden. Het gezicht van het meisje klaart op. Ze loopt op de toeristen af, even enthousiast als ze op ons kwam aflopen. “Hello” horen we haar nog zeggen.
In de dagen erna heb ik nog wel eens aan haar moeten denken. Een klein fragiel meisje, dat eerder 12 jaar oud oogde dan de 17 jaar die ze zei te zijn. Maar wel met pit, met een ongelooflijke energie en enthousiasme. Ze sprak goed Engels. Ze had dat niet op school geleerd, want naar school was ze nooit geweest. Ze had het geleerd door met buitenlanders te praten.
“Wat jammer toch”, bedacht ik me. “Een meid met zoveel energie en intelligentie die niet de kans krijgt om te studeren en iets te bereiken in haar leven. Ze zal trouwen en in één van de dorpen hier blijven, kinderen krijgen wellicht en ploeteren op het land, haar levenlang. Ze heeft beslist méér in haar mars, maar het zal er nooit van komen”.
Terug in Nederland herkende ik haar op foto’s van andere reizigers. Regelmatig zelfs. Samen met Oma. Het rondleiden van toeristen, zo besefte ik mij toen pas, was gewoon haar ‘job’. Een tourist-trap dus (maar wel een leuke). Geef haar eens ongelijk. Die meid komt er wel, sterker nog: ze is er al. Over haar hoef ik me met terugwerkende kracht geen zorgen meer te maken.
De tijd schrijdt voort, zelfs in Myanmar, zij het wat langzamer. Als de tijd haar dorp ooit in een toeristenopenluchtmuseum zal hebben veranderd, is zij misschien wel de directrice. De tijd zal het leren……