Sabah
We can be heroes, just for one day
Ik ben enige tijd geleden door een Reisreporter uitgedaagd om een ode aan mijn geliefde te schrijven. Het heeft even geduurd, maar hier is-ie dan.
Ik ben doorgaans niet bang aangelegd. Dat durf ik met een gerust hart wel te zeggen. Bang voor dieren ben ik al helemaal niet. Eerder ga ik in mijn enthousiasme vaak verder dan op dat moment verantwoord is. Wandelen en knuffelen met leeuwen, een stapje voorwaarts doen als de krokodil aan de waterkant dat ook doet (in mijn richting), een neushoorn mag mij op een paar meter passeren. Op Lombok wees ik eens de leider van een groep makaken terecht. Hij had zijn banaantje al gehad en ik vond dat anderen aan de beurt waren. Toen de chief opnieuw een banaan uit mijn handen graaide, hief ik dreigend mijn vinger omhoog, keek hem strak aan en schreeuwde”Pas op jij hoor!”. Een beetje apenkenner weet dat dit voor een aap het signaal is om aan te geven dat je met hem wilt vechten. Onze chauffeur, die naast mij stond, deed snel alvast een paar stappen achteruit.
René had alles op film gezet en toen ik thuis samen met mijn kids de beelden bekeek schrok ik toch ook wel een beetje van mezelf. Vooral omdat tijdens onze afwezigheid het Bokito-incident had plaatsgevonden.
Nee, angst voor dieren zit er bij mij niet in. Er bestaat slechts één nachtmerrie voor mij, en dat is het spul dat het liefst door rottende onderaardse plekken en onder bedompte stenen kruipt, krioelt en kronkelt. En bijt en steekt. Vlooien, wantsen, grote torren, duizendpoten. Een aanwinst voor het kleurrijke spectrum van het dierenleven kan ik het niet noemen. De ergste: ik durf het alleen op te schrijven, niet eens uit te spreken. BLOEDZUIGERS.
Dit is een verhaal over my hero. My hero for one day.
Bij heroes zie ik mannen die langs een touw in kolkende rivieren afdalen, omdat daar een auto met mensen erin verzwolgen dreigt te worden. Mannen in brandende huizen, die door dikke giftige rook die laatste kamer ook nog inspecteren omdat ze een zwak geluid menen te horen. Tarzans in de jungle.
Mijn René heeft in de jungle niet zo heel veel van een Tarzan, laat staan van een hero. Ook buiten de jungle niet trouwens. Een intellectuele man, vriendelijk en altijd hulpvaardig, en bijna altijd verstandig. Sportief en heldhaftig, nee, dat zijn geen sterke punten. Je moet niet het onderste uit de kan willen.
David Bowie zong ooit in zijn befaamde nummer “Heroes”: “We can be heroes, just for one day”.
Deze dag in februari 2005 is René’s ene dag, alleen hij weet het nog niet. Met zijn zwakke knieën ploetert hij die ochtend met mij, twee Amerikanen en een plaatselijke gids door de jungle van Borneo. Het is heet, vochtig, zompig en dampig. Een delta van zweetriviertjes stroomt langzaam ongecontroleerd over onze lijven omlaag. Eén kilometer ploeteren staat hier gelijk aan tien kilometer wandelen. Ons is geadviseerd dichte kleding aan te trekken. “Oh, just small insects” was de luchtige verklaring van de gids op onze vraag waarom. Mijn regenjack zit aan alle kanten strak dichtgesnoerd, mijn broek zit beneden potdicht, dikke sokken, de veters van mijn schoenen strak aangetrokken. Een onneembare vesting. Denk ik.
Onze gids wandelt ontspannen alsof hij zijn slome ochtendwandelingetje doet om op gang te komen. Wij ploeteren, klauteren, zuchten en puffen. Duizenden porieën staan wagenwijd open. De gids vertelt over planten, de ene eetbaar, de andere giftig en in staat om je de meest vreselijke kwalen te bezorgen. Horrorverhalen. “You have to be very experienced to know which one you can take and which one not, in order to survive”. We geloven het graag. We surviven op dit moment al meer dan genoeg. Na een uurtje komen we bij de waterkant. Beneden in de rivier liggen onze bootjes klaar. Een steile afdaling langs modderige en gladde aarde en rotsblokken.
“Be careful, there can be leeches here”. De volkomen onverwacht uitgedeelde dreun komt hard aan. Uit Thailand weet ik maar al te goed wat leeches betekent. BLOEDZUIGERS.
Hoewel ik mijn lichaamstemperatuur op wel 50 graden inschat, trek ik aan vijf koordjes tegelijk. Ritsen gaan nog verder dicht. René staat inmiddels beneden bij de bootjes. Ik sta nog boven.
“RENÉ, HIJ ZIT BIJ MIJN………” galmt mijn stem ineens door het oerwoud. Vreemd eigenlijk dat je censuur moet toepassen op iets dat de helft van de mensheid bezit. Tientallen synoniemen zijn er voor, van plat tot ondeugend tot lyrisch. Maar ik wil geen ruzie met de censuur. Dààr dus, down under.
Ik voel heel duidelijk iets kriebelen in mijn slip en als ik mijn broek losgooi en een blik naar beneden werp zie ik hem. Dichtbij het ultieme doel heeft deze zeer ongewenste indringer zich al aardig volgezogen en hij lijkt niet van plan zich dit buitenkansje te laten ontgaan. Bewegingloos doet hij zich te goed aan dit exquise diner.
“Don’t panic, I’ll take care of it” zegt onze gids.
Hij heeft zijn laatste woord nog niet gezegd of ik hoor een enorm tumult, alsof de Great Migration plotseling op Borneo is opgedoken. Het duurt nog geen drie seconden. Dan staat René naast me. René, die meestal strompelt met zijn pijnlijke knie, niet vooruit te branden. Maar nu heeft hij de steile glibberige helling genomen alsof hij kan vliegen. Geen Tarzan die hem die nadoet. Behendig vindt zijn hand de B-spot en hij draait met één en dezelfde beweging de bloedzuiger uit mijn slip. Zelfs de gids staat er van te kijken. My hero, mijn redder.
Na één van de langste boottochtjes uit mijn leven gooi ik, in de lodge aangekomen, razendsnel - en nog steeds een beetje in paniek - al mijn kleren van me af. Ik wil weten of er echt niets meer zit. René loopt de deur uit naar de receptie. Op zijn arm zie ik een dikke bloedzuiger zitten. Hij zelf heeft niets in de gaten. Wat een hero, denk ik……..