O my god, dit is het einde!
O my god, dit is het einde!
Het is bloedheet en er is geen schaduw te bekennen. We staan in de brandende zon. Lione krijgt het benauwd, heet en staat te trillen op haar benen. Kracht 8.6 op de schaal van Richter. “O my god, dit is het einde” weet ze nog uit te brengen. “Dit ga ik niet overleven”.
We hadden, zoals altijd, nog wel zo goed opgelet met dit restaurantje aan de oever van het Tobameer, vlakbij de veerboot naar het eiland Samosir. Een quick scan leverde op dat men hier geen hondenvlees door de nasi serveerde (want dat wordt speciaal met een code aangegeven), dat het er schoon en keurig uitzag en dat het redelijk vol zat met gasten. Normaal gesproken betrouwbare aanwijzingen dat er veilig gegeten kan worden. Het signaal stond dus op groen. Maar toch ging het mis. Goed mis zelfs.
We staan op de veerboot, die ons terugbrengt van Samosir naar het vasteland. Ik loop naar de andere kant van de boot, voor een beter zicht op het prachtige Tobameer. Naast mij staat een local, een jongeman. Nadat ik de voor de hand liggende vraag waar ik vandaan kom heb beantwoord begint hij een gesprek. Hij is artiest. Hier vindt hij het maar niets. Geen opportunities. En jawel, daar komt hij dan, de vraag die ik al voelde aankomen: kan ik niet met jou mee naar Nederland? Ik probeer het gesprek van onderwerp te laten veranderen en dan zie ik in mijn ooghoek achterin de boot Lione staan. Ik zie het al van een afstand : ze is er niet best aan toe.
Heftige krampen. Een asgrauw gezicht. Lione is niet vaak ziek. Als ze zegt dat ze ziek is, is ze ook echt ziek. Bezorgd bedenk ik me hoe dit verder moet. We moeten straks per auto nog heel wat kilometers maken naar de volgende overnachtingsplek. Heel wat uren.
Ziek worden, het overkomt ons allemaal wel op reis. Als je dan niets hoeft is het recept eenvoudig: je trekt je een dag terug. Je gaat op bed liggen en hoopt dat het vanzelf weer goed komt. Twee verloren dagen en je kunt er weer tegen aan. Maar als er gereisd moet worden, kan het een ware hel worden. En de hel maakt zijn reputatie ook nu volledig waar, zo zal snel blijken.
Gelukkig heeft ze een gat in de boot gevonden en daar belanden ongelofelijke hoeveelheden maaginhoud in. Als we zijn aangemeerd, loopt Lione met veel moeite en een van de pijn en ellende verwrongen gezicht naar de auto. Op zo’n moment kun je maar één ding bedenken: rijden en wel snel. Verbreek alle snelheidsrecords. Ik wil liggen. Ik wil naar bed. Ik wil niets meer. Ik weet niet meer wat ik wil……
Maar snel rijden is op Sumatra geen optie. Na twee uiterst pijnlijke en hondsberoerde uren houdt het voor Lione op. Ze kan niet meer. Maar het moet. Nog zeker twee uur te gaan. Hoe lang houdt zij dit nog vol, bedenk ik me als ik een bordje: “Sipirok, 102” zie, en een tijdje later “Sipirok, 105”. Hè????
Het gaat een uurtje goed. Dan houdt de weg ineens op. Over een afstand van 400 meter is de weg weggeslagen. Een aardverschuiving na een aardbeving heeft de weg veranderd in een maanlandschap: diepe gaten en kraters. Er kan geen auto op eigen kracht langs. Inventieve buurtbewoners bieden hun diensten aan. Met lange touwen trekken zij de auto’s over die paar honderd anders onoverkomelijke meters. Maar we moeten op onze beurt wachten. Als wij aankomen wordt net een bus omhoog getrokken. En dat gaat wel, maar niet zo heel snel. Dat wordt een lange stop, zo denkt ook onze chauffeur.
We moeten de auto uit en een behoorlijk stuk omhoog lopen. Dat kost Lione uiteraard veel moeite. Ze kan echt niet meer. En daar staan we dan. In the middle of nowhere, langs een verwoeste weg, 50 kilometer van ons einddoel en voor Lione 50 kilometer van haar verlossing: alléén zijn wil ze, slapen. Maar dat is allemaal verder weg dan ooit. Het is bloedheet en er is geen schaduw te bekennen. We staan in de brandende zon. Lione krijgt het benauwd, heet en staat te trillen op haar benen. Kracht 8.6 op de schaal van Richter. “O my god, dit is het einde” weet ze nog uit te brengen. “Dit ga ik niet overleven”.
Wachten, wachten, ik probeer haar op de been te houden. Ik heb visoenen van helikopters die Lione moeten komen oppikken en naar een ziekenhuis vliegen. De telefoon, waar is hier een telefoon?
Lione heeft het idee dat haar laatste uurtje geslagen is, hier houdt het op. Dit is het laatste dat ze ziet. En in haar beleving is dit ook de werkelijkheid. Hoe lang duurt het nog, denk ik, steeds bezorgder. Kan ik helpen trekken?, vraag ik. Alsof dat de boel zal versnellen.
En dan eindelijk zijn wij aan de beurt. De chauffeur start de auto, geeft ongelooflijk veel gas, en de mannen trekken uit alle macht de auto over de grote gaten, hobbels en obstakels heen. Dit was hem alleen nooit gelukt.
We zijn weer op weg. Nog een half uur te gaan. Dan zijn we eindelijk in onze lodge. Lione gaat liggen en valt snel in slaap. Dat zal haar goed doen, denk ik. Hopelijk is ze vanavond alweer een beetje beter. Ik ga een Bintang kopen in de buurt en nestel me op ons terras.
Dan pas voor het eerst zie ik de omgeving: weelderig groen met bergen op de achtergrond, gehuld in een blauwe waas. De dreigende cumuluswolken laten ruimte voor de zonnestralen die zich over dit vredige landschap uitstrooien. Het zorgt voor een fraai licht- en kleurenspel. Het zal wachten worden, wachten totdat Lione weer is opgeknapt. Dat wordt geen straf, bedenk ik me. Ik ga er nog eens goed voor zitten en neem een slok.
Morgen is alles weer beter. Die garantie heeft ‘morgen’ ons tot nu toe nog altijd gegeven.