Sulawesi
RIJSTVELDEN TOT AAN DE HORIZON
Na 2,5 uur vliegen vanaf Jakarta komen we om 16.30 uur aan in Makassar, de hoofdstad van de provincie Zuid-Sulawesi.
Makassar is een hete en drukke havenstad. Het oogt modern en efficiënt. Ooit was het een VOC-haven, het kloppend hart van de specerijen- en houthandel. Fort Rotterdam getuigt hiervan en is een belangrijk toeristische trekpleister. Het werd door de Nederlanders gebouwd om hun handelsbelangen te verdedigen. Het plan is om het fort op onze laatste dag, wanneer wij weer terug zijn in Makassar, aan te doen.
Makassar is voor ons nu de toegangspoort tot het bergachtige binnenland waar de Toraja's wonen. De traditionele Torajahuizen staan al lang op mijn verlanglijstje om te bezichtigen. Die kenmerken zich door ‘daken als prauwen’ en zijn feitelijk een eerbetoon aan hun voorouders die duizenden jaren geleden met hun prauwen vanuit de Filippijnen in Sulawesi aankwamen. Een deel van die voorouders overigens, ging noordwaarts en kwamen terecht in Noord-Sumatra. Zij zijn nu het Batakvolk en ook hun huizen hebben die karakteristieke daken die lijken op prauwen.
Het is al om 19.00 uur pikdonker. We blijven daarom maar in ons hotel en maken het ons gemakkelijk, wetende dat ons de komende negen dagen autoritten staan te wachten van vijf tot zes uur rijden. Dat had ik voordat ik deze rondreis boekte al gelezen, maar ik realiseerde mij toen niet dat het doorsteken van de ene plaats naar de andere plaats vooral over B-wegen zou afspelen met vele haarspeldbochten, tegenliggers en af en toe koeien die gevaarlijk over het asfalt kuieren. Het maakt de tocht naar Tana Toraja des te vermoeiender. Het uitzicht maakt gelukkig veel goed. De rijstvelden strekken zich hier uit tot aan de horizon. Zowel in de breedte als in de lengte. Ik vind ze indrukwekkender dan op Bali.
Het platteland is daarentegen minder ontwikkeld. Onderweg kom je niet veel restaurants tegen. Als ze er zijn, zijn ze eenvoudig. Hetzelfde geldt voor de hotels. Je moet hier niet te veel verwachten. Daarom moeten toeristen een flink stuk doorrijden voor een acceptabel niveau van comfort.
In het smaragdgroene maar bergachtige land van de Toraja's slingert de bochtige weg zich vervolgens omhoog langs ravijnen. In Rante Pao, hoofdstad van Tana Toraja, komen we dan ook afgepeigerd aan. Gelukkig is ons hotel best wel comfortabel en voorzien van een heerlijke swimmingpool. We laten onze vermoeidheid hier van ons afglijden.
De volgende ochtend gaan we al vroeg op pad om sigaretten kopen. Niet voor ons zelf, maar voor de familie waar wij die ochtend een dodenritueel zullen bijwonen. Onze gids vertelt ons dat er elke dag wel ergens in Tana Toraja een dodenritueel plaatsvindt, behalve in het weekend. De familie heeft soms jaren gespaard om het kostbare dodenfeest te kunnen betalen. Tot die tijd beschouwen ze de overledene als ‘ziek’ en doet die nog gewoon mee in de dagelijks leven, zoals gezamenlijk eten en drinken. Dat moet je niet letterlijk nemen. Symbolisch wordt er eten en drinken neergezet voor de overledene. Wanneer er genoeg gespaard is om de karbouwen te kopen, de gastenverblijven en de feestterreinen in te richten, kan begonnen worden met het dodenfeest, dat zeven dagen in beslag neemt.
De familie van de overledene begroet ons hartelijk. Wij krijgen thee en een schaal vol met Indonesische lekkernijen. De meeste gasten zijn er nog niet, dus nemen wij plaats in een van de met bamboe en riet overdekte ‘feestloodsen’. We zien vervolgens familie en gasten binnenstromen, soms van heinde en verre. Aan de traditionele tenues kan je aflezen hoe belangrijk een gast is en waar die vervolgens mag gaan zitten. In Sulwasi heerst een strikt kastenstelsel.
Die ochtend wordt de overledene uit ‘de slaap gewekt’ met het slaan op een gong. We zien ook een varken geslacht worden en in de loop van de middag zouden nog twee karbouwen geofferd worden. De karbouw is het voornaamste dier van de Toraja’s: het is zowel een offerdier als een statussymbool. Na de dood van de karbouwen beschouwt men de ‘zieke’ als overleden. De karbouwen begeleiden dan de ziel naar het hiernamaals. Het vlees van de karbouwen en de varkens wordt gebruikt om de gasten en de dorpelingen van eten te voorzien. Zeven dagen lang duren deze rituelen. Op de laatste dag wordt de overledene bijgezet in een familiegrafkamer ergens in de rotsen.
Uiteraard maken wij dit allemaal niet mee. Sterker nog, na 1,5 uur houden wij het voor gezien. Als vreemdeling aanschuiven bij zo’n intieme aangelegenheid als een begrafenis voelt voor ons niet goed. Decennia geleden hebben de touroperators handig gebruikgemaakt van de nieuwsgierigheid van de westerling naar de wonderlijke dodencultuur van de Toraja’s. Nu zijn begraafceremonies en -plaatsen vaste prik in alle reispakketten van touroperators.
Is het raar? Ja, net zo raar als dat hier in Nederland een jongetje op de begrafenis van zijn opa zou vragen: “Papa, wie zijn die vreemden daar? Dat zijn toeristen uit Azië, jongen. Zij willen onze dodenrituelen meemaken. Kom geef ze maar een plakje cake”.
Asha G.A. Grave, 5 juli 2016