Bali
De agent en de monnik
Het was donker in de cattle-class zoals het personeel de economy-class in een vliegtuig ook wel noemt. De lichtjes waren uitgedaan. Dan konden de passagiers slapen en, wat nog belangrijker is, dan konden ze niet rondlopen, of lastige dingen vragen. Licht uit en mondjes toe. Iedereen sliep of deed alsof. Alsof je kan slapen in een vliegtuig; met de leuning van je voorbuurman op je knieën en de elleboog van je rechter buurvrouw in je zij.
We hingen al zo’n zestien uur in de lucht, de tussenstop in Singapore meegerekend. Da’s lang, da’s verrekte lang. Zo lang dat het me begon te vervelen. En mij niet alleen. Enkele rijen achter me begon een vrouw plotseling hard en indringend te gillen. ‘Ik wil eruiuiuiuiuit’. Ik gaf haar gelijk, ik wou er ook wel uit. Maar niet hier. Ik heb wat hoogtevrees. Met hysterische uithalen huilde ze door. Panische angst. Ik keek om me heen maar iedereen sliep rustig door. ‘Ieieieieieieieieieiei.’ Daar kwam een stewardess aangelopen. Ze keek met een niets-aan-de-hand gezicht. Slaapt u vooral rustig door. Zo dadelijk zitten we met een hele kist vol gillende mensen. Geeft turbulentie. Kunnen we niet hebben. De gezagvoerder kwam door het gangpad samen met een gedistingeerde grijsaard, type psych. Ik draaide me om om het een en ander eens goed waar te nemen, maar zag niet veel. En opeens was het weer stil en keerde de rust terug.
Toen ik later naar het toilet liep, meer voor het loopje dan voor alle heerlijkheden die me daar te wachten stonden, zag ik de vrouw liggen. Ze lag languit in het gangpad. Ze hadden haar kennelijk platgespoten.
Een uurtje later landden we in Denpasar, Bali. Ik ging mijn witte Jeep halen en reed naar mijn hotel. Het weer was fantastisch, de temperatuur goed, de gamelan klonk en de geur van wierook was overal. Het verkeer was Aziatisch hectisch. Ik had het dak eraf gehaald zodat ik meer contact had met wat er om me heen gebeurde. Overal waren (huis)tempeltjes, grotere tempelcomplexen en sawa’s. En ik genoot.
De volgende dag begon ik mijn rit over Bali. Ik had nog geen kilometer gereden of ik liep in een politiefuik. Een agent in vol ornaat sprong voor mijn auto en beduidde mij aan de kant te gaan. Hij liep naar mij toe en vroeg naar mijn rijbewijs. Door zijn spiegelende zonnebril keek hij mij streng aan. Ik pakte mijn rijdiploma en wist dat dit fout ging. Je moest voor Indonesië nl. een internationaal rijbewijs hebben. En dat had ik niet. Ik vond dat zo’n operettepapier, dat je voor een paar euro kon halen bij de ANWB. Had ik dus niet gedaan en nu stond een Balinese agent mij daarop te controleren. ‘Niet goed’, zei hij in het Nederlands en wees naar mijn roze papiertje. Ik zette mijn onschuldigste gezicht op en vroeg: “Wat is er verkeerd aan, agent?’ ‘U moet een internationaal rijbewijs hebben’.
Hij liep om de auto heen, uit het zicht van zijn collega’s en zei zacht: ‘U heeft een probleem. Hoe denkt u dat op te lossen?’ Ik zag al handboeien, kerkers, brood, water en Balinese kakkerlakken opdoemen. Ik pakte mijn portemonnaie en liet hem een rupiah-biljet zien dat ongeveer de waarde had van 25 euro. Hij knikte goedkeurend en zei: ‘En hetzelfde voor mijn collega’.
Ik reed heel langzaam door. Welkom in de wereld van de corrupte ambtenaar. Ik had dit nog nooit meegemaakt. Ik vond dit zo ongelofelijk, dat de wetshandhaver mij hier even een deel van mijn vakantie budget stond af te troggelen, niet zoals in Nederland voor de staatskas, maar voor zijn eigen gewin. Ik was echt razend en overwoog naar het politiebureau te gaan om een aanklacht in te dienen. Ik zou ze wel eens eventjes vertellen hoe dat in Nederland aangepakt zou worden. Maar …………. ik was maar vier dagen op Bali. En ik kon niets bewijzen. Hij had toch niets gevraagd. Ik zat fout met dat rijbewijs en had hem het geld zelf aangeboden. Ik trapte het gas in en probeerde het te vergeten.
Ik reed via het kunstenaarsdorp Ubud naar het Noorden, langs rijstvelden en vulkanen en een watertuin met naakte kindertjes die daar zwommen en een boom ter nagedachtenis aan het bezoek van Juliana voordat ze koningin werd, langs grotten met duizenden vleermuizen, en ik groette de Balinezen en zij groetten terug. Ik kwam bij een tempel in Noord Bali, in de buurt van Tejakula. De resten van de oude tempel lagen aan het water, de Javazee. Ik glibberde naar beneden, bezocht de overblijfselen en keerde geheel onaangedaan terug naar de Jeep die ik op de verder lege parkeerplaats had achtergelaten.
Er stond een figuur over mijn Jeep gebogen. Ik herkende het niet van deze afstand. Ik versnelde de pas en zag het toen. Het was een monnik. Een hindoe-monnik. Hij had wat water op de motorkap gesprenkeld en gooide er toen wat rijst over. Door het water bleef de rijst goed liggen. Hij zegende de Jeep. Ik liep op hem toe en bedankte hem. Hij doopte zijn duim in het water en raakte toen mijn voorhoofd aan. Toen deed hij daar ook wat rijst op. Het ontroerde mij zeer. Ik gaf hem wat geld en bedankte hem nogmaals. Ik voelde me uitverkoren. En mijn Jeep ook.
Ik reed verder op weg naar het doel van die dag. Ik concentreerde me weer op de omgeving. Het jeukte op mijn voorhoofd. Zonder na te denken veegde ik over mijn hoofd. De rijst viel op de grond. Ik vloekte.