2.5 kilometer door een vreemde wereld
2.5 kilometer door een vreemde wereld
De wandeling begint rustig. De straat van mijn guesthouse ligt redelijk afgeschermd van de dagelijkse Indiase realiteit. De enorme villa’s links en rechts van de straat, met naambordjes van artsen en doctoren, geven aan dat ik in een ‘goede’ buurt verblijf. Maar mijn kantoor voor de komende 3 weken ligt 2 ½ kilometer verderop.
De rust is verdwenen als ik aankom bij de doorgaande weg. Het is gelijk goed opletten. Het verkeer, komt in principe van rechts. Voorbij razende motoren, bussen en auto’s, die iets minder razende autorickshaws en de langzame cyclerickshaws vechten met mannen met handkarren, heilige koeien, verveelde zwerfhonden en ik allemaal om een stukje asfalt. En dan blijkt links of rechts van de weg toch van ondergeschikt belang.
Mijn eerste grote probleem van de wandeling duikt al snel op. Er zullen best verkeersregels in India zijn, maar ik krijg het gevoel dat het concept T-splitsing over het hoofd is gezien bij het opstellen daarvan. Of misschien zijn ze vergeten deze te melden aan de Indiase bevolking. Iedereen doet hier maar iets. Het verkeer komt van minimaal 6 kanten op me af. Oversteken blijkt sowieso een gecalculeerd risico, waarbij ik hoop dat wat achter me gebeurt ook goed afloopt. Het helpt niet dat op hoek ook nog een tempel staat. Ik schrik van plotseling stoppende voertuigen, die snel nog iets heiligs willen doen en spring opzij voor chauffeurs die beide handen tegelijkertijd gebruiken om hun goden te groeten.
Nu ik dit stukje chaos heb overleefd, kan ik even adem halen. Ik loop op een fly-over met een brede stoep. Weinig echte obstakels dus, als ik de incidentele spookrijder of de stoep blokkerende koeien buiten beschouwing laat. Vanaf dit punt heb ik uitzicht op de enorme ongelijkheid in India. Waar achter me de mensen wonen in hun eigen paleisje, leven de mensen onder de fly-over in oude tenten en kartonnen huisjes direct naast het treinspoor. De mensen hier hebben nauwelijks een dak boven hun hoofd en schuimen rond het spoor op zoek naar verkoopbaar afval. De rillingen lopen over mijn rug.
Het zicht op een enorme kruispunt leiden mijn gedachten weer af. Honderden auto-rickshaws en busjes zijn bezig om passagiers over Lucknow te verspreiden. Boven het motor geluid hoor ik de chauffeurs met luid geschreeuw en overvloedig gebruik van de claxon hun passagiers lokken. Het feit dat het hier niet gaat om een station, maar om een kruising waar zo’n 8 wegen samenkomen, schept nog wat extra chaos in de toch al niet bestaande orde. Ik slalom me een weg tussen de vele voertuigen, waarbij ik ook nog de verkopers van mondverfrissende snoepjes, fruit, horloges en de onvermijdelijke kammen probeer te vermijden.
Het lukt allemaal redelijk, maar dan blokkeert een spoorwegovergang mijn doorgang. Al snel blijkt dat ik de enige ben die de dichte slagbomen en de aanstormende trein respecteer. Om mij heen kruipen bijna alle mensen onder de zwartgele metalen balken door. Tot mijn verbazing zijn het niet alleen mannen met een klein koffertje, die nog net voor de trein oversteken. Met open mond kijk ik hoe tengere Indiase mannen hun motoren, fietsen en koopwaar onder de slagboom slepen om zo 5 minuten wachttijd te voorkomen.
Na de spoorwegovergang begint de markt. Zelfs zo vroeg in de ochtend krioelt het van de mensen. Voorzichtig manoeuvrerend begeef ik me door de markt. Onderweg kan ik, ondanks de twijfelachtige hygiënische staat van het kraampje, de geur van de chai en samosa’s niet weerstaan.
Na deze ‘lekkere’ korte stop vervolg ik mijn weg. Al snel kom ik weer bij een T-splitsing. Hier geldt duidelijk ‘regel 1’ uit de Indiase verkeerswet; het duurste voertuig heeft voorrang. Niet helemaal gewend aan deze regel, veroorzaak ik mijn eigen chaos. Een paar SUV’s moeten onverwacht op de rem. Ik haast me snel de weg over, blij dat het goed is afgelopen. Dan krijg ik de schrik van mijn leven. Een enorme Hanuman Langur springt op me af. Maar net op het moment dat ik me zorgen maak om mijn rabiësinenting, wordt de aap gestopt door een touw om zijn nek. Het gebeuren leidt natuurlijk tot grote hilariteit bij de rondhangende verkopers en sadhu’s.
Nu loop ik over een brug, waar ik mijn eerder gekocht banaantje uit mijn tas pak. Foutje! Ik heb even niet gemerkt dat juist op deze plek een Makaken familie woont. Uit het niets verschijnen ongeveer 20 gemeen naar mijn, met banaan gevulde, hand starende makaken. Snel gooi ik de banaan over de reling van de brug. Maar de makaken weten gewoon dat ik nog een banaan heb en komen nog dichterbij. Ik zie de teleurstelling in hun ogen als ik ook de 2e banaan de rivier in gooi. De aandacht van de beesten richt zich gelukkig al snel op de fruitverkoper die zijn bakfiets iets verderop parkeert.
Opgelucht wandel ik verder. Na de brug kom ik bij een stuk weg waar families wonen die hun brood verdienen met het verwerken van sloophout tot kleine handelbare stukken. Ze wonen letterlijk tussen hun koopwaar in kleine houten huisjes. De gaten in sommige zijn het bewijs van hun armoede; ze zijn zelfs bereid om hun eigen huis in stukken te hakken voor de verkoop. Opnieuw een confrontatie met het dagelijkse leven in India.
Hierna kom ik op een zeldzaam stukje stoep op mijn route. Helaas staan hierop vele billboards, die qua hoogte niet echt zijn berekend op mijn lengte. Ik moet kiezen tussen het gevaar om mijn hoofd te stoten en het gevaar van de doorgaande weg. Dat deze stoep ook in gebruik is als openbaar toilet maakt de keuze eenvoudig.
De ochtendspits is inmiddels op zijn top. De constante stroom van voertuigen met hun verschillende snelheden maakt oversteken niet makkelijk. Hulp komt uiteindelijke uit onverwachte hoek. Een overstekende koe legt het verkeer heel even plat. Snel schiet ik de straat over. En terwijl ik het kantoor al zie liggen, denk ik even vooruit aan de terugweg. Dan zal het donker zijn.
Toch maar een rickshaw nemen… ?