Dure natuur, levendige cultuur.
Dure natuur, levendige cultuur.
Chéngdū is de grootste stad in het westen van China en de transferhub voor Tibet. Een beetje rondwandelen in de stad, Mao Zedong een vriendelijke groet toezwaaien. In een uitermate staat van rust zwaait hij zelfs terug. De stad, ondanks zijn relaxte sfeer, heeft weinig meer te bieden dan veel winkels en af en toe een park waar iedereen die maar denkt te kan zingen de microfoon mag pakken en vrolijk in het rondte gaat blèren. De Chinese omstander geniet er nog zelfs van en gaat en masse al dansend de dansvloer, alias de stoep, blokkeren met ongecontroleerde zweefbewegingen. Gelukkig zien we in het avondtheater ook nog kwaliteit in de cultuur die China te bieden heeft. Chinees opera bestaat uit verschillende uitvoeringen van dans in indrukwekkende kostuums, muziek, schaduwfiguren maken, theater en mijn favoriet, het verwisselen van kleren en maskers in een oogwenk. Allemaal met uiterste precisie en kwaliteit uitgevoerd. Dit is de cultuur die ik wil zien in China.
Maar de nummer 1 attractie van Chéngdū is toch wel de nummer laatst in het dierenrijk, de pandabeer. Nog zo’n 2000 leven er in het ‘wild’ en de meesten grootgebracht in één van de reservaten die China rijk is. Geëvolueerd van omnivoor naar herbivoor en dan alleen maar groene verse bamboe waar de voedingswaarden bijna nihil is. 10% van wat ze eten wordt maar verteerd en de rest komt er groen en fris weer uit. Om nog enig energielevel te hebben eten ze rond de 15 uur per dag en doen ze verder zo min mogelijk. Voortplanting? Een maandje per jaar hebben ze er maar zin in en de partner moet wel aan hun maatstaven voldoen anders hoeft het niet. Hun leefgebied wordt natuurlijk door de mens verpest maar dat deze zuurpruim nog leeft verbaasd zelfs de grootste wetenschappers.
Na de kamelentocht in India heb ik gezworen nooit meer op dit schip van het woestijn te stappen. Maar daar er meer viervoeters zijn heeft ook het paard er aan moeten geloven en staat er voor deze dierenvriend een driedaagse trektocht door de bergen in het verschiet. Naast het paard heb ik er aan moeten geloven. Onze gids is er eentje van de nukkige kant en de enige uitleg die we krijgen is dat de voeten in stijgbeugels moeten maar niet te ver want dat is gevaarlijk. Ok waarom? Stilte. En hup daar gaan we. Vol bepakt en gezakt zit ik boven op een toren van spullen. Het paard wat me toegewezen is blijkt later een hele eigen wil te hebben en redelijk koppig te zijn. Luisteren naar mij, ho maar. Eigen weg kiezen is er zeker bij, niet voor mij wel voor het paard. Al met al lijken we meer op elkaar dan ik in eerste instantie in de gaten heb. De eerste dag doen we zonder pauze of stop voor een foto. Uitzichten genoeg maar de fantàstische gids vindt het allemaal maar te lang duren. Na vijf uur stoppen we eindelijk en verkrampt stap ik met O-benen van mijn bruine vriend af. We blijken al in het kamp te zijn en zitten tot s’avonds 9 uur een beetje uit onze neus te vreten. Geen snot meer over, het hongergevoel ook. De 2e dag gaan we naar Ice-mountain. Na een kwartier begint mijn zitbeentje verdoofd te raken die ik dan een paar uur later weer tintelend naar voren voel komen. De paarden werken op hun best en na een paar uur en 1100 meter omhoog gestiefeld te zijn staan ze op 4300 meter met slaapogen te knikkenbollen in de koude winterse bries. Wij genieten van een ‘opgedroogde’ gletsjer en de besneeuwde toppen om ons heen. Hiervoor was het zeker wel waard om even af te zien. Al met al hebben de paarden natuurlijk pas echt moeten afzien. Maar zoals het is met elke berg/top is dat je dan pas halverwege bent en ook weer terug moet. We zijn blij dat we een stuk naar beneden moeten lopen en het paard en onze billen rust mogen gunnen. De derde dag is alleen maar uitzitten en helaas worden de beloofde bezienswaardigheden snel en onverzadigd afgewerkt. Maar we zijn er toch klaar mee, al met al een schitterende tocht. Maar als ik weer eens overweeg op een dier te stappen voor een trektocht, kan iemand me dan alsjeblieft even van dat idee af praten.
Onze volgende stop is het nationaal park Jiŭzhàigōu wat bekend staat om zijn turquoiseblauwe meren en grote watervallen. Flink aan de prijs maar dan krijg je ook wat. We overnachten in het park in een klein dorpje bij een oud Tibetaans vrouwtje. Nog wel moeite om het te vinden maar een schitterend primitief huis alsook het eten. De natuur is prachtig en de meren echt heel blauw. In de ochtend van de tweede dag gaan we nog helemaal naar het hoogste punt en staan we plots in de sneeuw. De toeristische Chinees misbruikt zijn camera weer, waarop ook wij wat plezier beleven door stiekem sneeuwballen te gooien naar de overdreven-verklede-covergirl-poserende-vrouwen. Of we ze fatsoenlijk geraakt hebben, ik denk het wel. De watervallen die we zien zijn apart en daardoor schitterend.
Na het nationaal park trekken we richting het midden van het land en brengen we een bezoek aan Xī’ān. Waarom hierheen? Oude keizers en het terracottaleger. In mijn eentje bezoek ik deze bezienswaardigheid die uitgebouwd is tot een grote kermis. Wederom is hier de Chinese toerist massaal aanwezig en niet duwen voor een foto is een utopie. De Terracotta poppen zijn indrukwekkend, zeker de hoeveelheid. Het mooie aan het verhaal is dat het leger gevonden is door boeren die een put aan het graven waren en per ongeluk hierop stuitten. Zo worden vaak ontdekkingen gedaan en het zou me niets verbazen dat er nog veel meer onontdekte schatten in de grond verborgen liggen. Misschien wel in úw achtertuin. Dus U allen, waar wacht U nog op? Pak een schep en graaf! Wie weet!