Amnye Machen, Qinghai. Weerkaatsend wit.
Amnye Machen, Qinghai. Weerkaatsend wit.
"Ah nee, wat nu weer." Kan ik eigenlijk alleen maar denken als ik midden in de nacht wakker word en mijn ogen nauwelijks kan openen van de pijn terwijl mijn lip bonkt als een roeibootdrum.
Jubeljuich!!!!! Dit is waanzinnig, helemaal uitbundig, wijds, open, strakblauw.
Terwijl ik gister nog in een grijze sneeuw/hagel bui liep waar geen end aan leek te komen word ik nu wakker met geen vuiltje aan de lucht. Onvoorstelbaar gelukkig; ik schreew de wereld tegemoet en van schrik rennen alle bergmarmotjes hun holletjes in. Als een kind dat de grote zak vol kadotjes ziet staan die Sinterklaas heeft achtergelaten huppel ik om de gebedsvlaggetjes toren en maak foto's in alle windrichtingen. De uitgestrekte sneeuwvlakte reikt kilometers ver en ik ben omringd door 6100m hoge bergen terwijl ik zelf op ongeveer 4600m sta. Dit word een fantastische wandeldag.
Zucht "dat word een week lang vervellen en helen." Mompel ik tegen me eigen als ik voorzichtig mijn gezicht betast en constateerd dat die helemaal opgezwollen is, inclusief onderlip.
Opgetogen stap ik in de sneeuw, koude voeten krijg ik vandaag toch niet, de zon schijnt. Het gecopieerde kaartje laat zien dat dit de hoogste pas is, dus vanaf hier alleen nog maar naar beneden, in de zon. Daar, over die helling, zal de komende vallei die van deze vlakte af zakt wel zichtbaar worden. Muts over mijn oren, dikke zonnebrandcreme op mijn smoeltje en (gelukkig) de zon op mijn rug.
"djeez, dit doet zeer." klaagt mijn kop als mijn ogen eindelijk met een geforceerde ruk open gaan en de donkere nacht in kijken. De blaar op mijn lip scheurt open.
En nog een glooiing, en bovenop de volgende nog een. Ze blijven maar komen. Ik ploeter door muren van kniediep sneeuw, struikel over ondergesneeuwde pollen en loop over krakende rivieren. Waar is die vallei nou? Mijn omgeving blijft sublime, ik loop recht onder die heilige Amnye Machen berg door waar het allemaal (letterlijk) omheen draait en krijg zo'n glacier of zeven/acht bovenop mijn hoofd. Maar zwaar is het ook en ik smeer me nog maar eens in.
"Als ik nu al niet eens naar het schemer kan kijken, hoe moet dat straks overdag dan?" mijmert mijn vraag op een stortvloed van spontaan oogvocht.
Tot 3pm baan ik een weg door en over deze bergschouders, af en toe mopperend dat het wel lang duurt, maar dan ook weer trots dat het lukt en dat ik dit nog net kan doen en dus zien. Als ik uit de sneeuw kom lijk ik wel op springveren te lopen, zo lekker ligt en vrij. De zon houd het ook voor gezien en een nieuw weerpatroon houd de afwisseling erin. Om 6pm zijn mijn benen voldaan en als ik even later in de tent zit wil ik eigenlijk meteen mijn ogen dicht doen want ze branden een beetje........
"Van alles zou men moeten leren, toch maar eens een zonnebril aanschaffen, als ik nou......." spoelen de gedachtes van links naar rechts.
Uiteindelijk val ik weer in slaap in afwachting van hoe het in de ochtend zal zijn.... en da's niet goed. Het openen van mijn ogen heeft kracht en moed nodig en dan kan ik ze nauwelijkt open houden omdat het zo traant. Maar dicht doen is ook een brandend vuur wat overwonnen moet worden. Daarnaast zie ik wazig, alsof je met je vingers een minuut recht op je oogbollen hebt gedrukt (doe maar eens). Langzaam went het allemaal een beetje en tja, ik zal toch naar het eindpunt moeten komen. Dus ik pak mijn tent langzaam in en begin aan de een-na-laatste dag met een sjaal om mijn hele hoofd zodat alleen een kijkspleetje open blijft. Shit, de zon schijnt ook nog vandaag.
'Koe! Tut! Naief staaltje niet nadenkend reistuig." Scheld ik mezelf toe terwijl ik geen voorbijganger durf aan te kijken die vrolijk 'Hallo!' roept.
Tot 3pm houd ik het vol om vocht weg te knipperen, NAAST de weg lopend wand het wittige zand is te fel. Op het einde neem ik een sok en maak die ijskoudnat in de beekjes langs de weg om afwisselend op de helft van mijn gezicht te houden. Zo lig ik ook in mijn tent, luisterend naar de vogeltjes, het beekje, het voorbijrijdende verkeer op brommers, de geiten, de sneeuw die zachtjes op mijn tent valt, terwijl die sok de brand uit mijn ogen probeert te houden. En met vrede is het toch geen lange nacht.
"Morgen is je zicht weer wat beter en je gezicht duurt gewoon een weekje." citeert de alles aanvoelende dokter in mij. En zo begint het wachten.
Ik lift het laatste stuk achterop een motor de volgende ochtend en de man waar ik wat spullen had achtergelaten schrikt zich rot als ik mijn sjaal afwikkel. Natuurlijk mag ik vandaag bij hem binnen zitten en hier vanavond nog een keer slapen, godzeidank.
De deur staat open en zodra een jongetje mij ontdekt komen er heel veel nieuwschierigen. jong en oud, even kijken wat die blonde heeft uitgespookt. Met z'n allen lachen we om dit vreselijke gezicht, iedereen snapt het en ik kan alleen maar gissen wat ze verder denken.
Die week wacht ik, tot ik de onderkant van mijn neus weer kan aanraken, mijn oogleden minder gezwollen zijn, de zonneblaar op mijn lip wat inzakt en zich alle vormen en wittige velletjes aanmeet. In andere steden word ik eens niet ALLEEN om mijn blonde haren bekeken en uiteindelijk koop ik maar, als een echte Chinees, een mondkapje. Voor de zon, maar stiekum meer voor mijn schaamte.