Peru: wandelen in het spoor van de Inca's
Aan de Inca’s worden vaak mystieke krachten toegedicht. Hoe slaagden ze er anders in om zulke ingenieuze steden te bouwen op haast onmogelijke plekken, duizenden meters hoog in de Andes? Maar als ik naar Aurelia kijk, dan begin ik een idee te krijgen.
De 57-jarige Aurelia en haar twee ezels lopen met ons mee op
onze eerst wandeling. (Foto: Columbus © Wies
Kerkhof)
Terwijl de zes met wandelstokken gewapende westerlingen de berg op zwoegen, happend naar de hier zo ijle lucht, trippelt Aurelia de bergpas over, met aan haar blote voeten slechts een paar versleten sandalen. En dat op haar 57ste. Haar enige brandstof is een volle zak cocabladeren die ze wanneer wij voor de zoveelste keer stoppen om uit te hijgen, schielijk uit haar gekleurde omslagdoek haalt op het stugge geelgroene gras van de hoogvlakte. Gezeten in haar wijd uitlopende rok begint ze tevreden te kauwen.
Ash, ash, spoort ze haar twee ezels aan, die zijn bepakt met water en een zuurstoffles – voor het geval het misgaat met de zwoegende westerlingen. Die ochtend zijn we begonnen met lopen in het dorp Amaru, op zo’n 35 kilometer van Cusco. Anders dan de voormalige hoofdstad van de Inca’s, nu een kosmopolitische pleisterplaats voor toeristen op weg naar de meest beroemde ruïnes van het continent, Machu Picchu, is het leven hier in de Andes weinig veranderd sinds de komst van de Spanjaarden. Aurelia spreekt alleen Quechua, de lingua franca van de Inca’s, en zij en haar tienkoppige gezin leven van wat ze op de door de Inca's aangelegde terrassen verbouwen, en van hun lama’s, schapen en alpaca’s.
Kortom, er zijn dus meer wegen die naar Machu Picchu leiden, en die zijn een stuk minder druk dan het Inca Pad. Tijdens onze trekking door de Lares Vallei, verstopt achter de besneeuwde bergtoppen aan de noordkant van de Heilige Vallei, zijn de lokale bewoners zelfs de enige andere mensen die we tegenkomen. Zoals het stel oudjes dat langs het pad uitrust van het werk op het land, dat hier nog gewoon met spaden en houten ploegen wordt gedaan. Zij is gekleed in de traditionele wijd uitlopende rokken, een felroze vest en een hoofddeksel als een soort omgekeerde schotel met een oranje geweven doek eroverheen gehangen. Haar man houdt een zak coca vast, zijn resterende tanden groen van het kauwen. Beiden dragen een omslagdoek en leren sandalen, en spreken alleen Quechua. Ze zijn prachtig samen.
‘Weet je waarom deze dorpen zo afgelegen liggen?’ vraagt onze lokale gids Dany op het dorpsplein in Choquecancha, gebouwd op Incaruïnes hoog in de Andes. Het dorpje is uitgestorven, op een vrouw die al wol spinnend voorbijloopt na, een omslagdoek vol maiskolven op haar rug. ‘Toen de Spanjaarden kwamen zocht de inheemse bevolking toevlucht in de bergen, om te ontsnappen aan de moordende dwangarbeid van de veroveraars. En daar zijn ze gebleven.’
Maar uiteindelijk werd ook dit dorp onderworpen aan de conquistadores, wat resulteerde in een samengaan van de twee culturen. Zo gaan de bewoners op zondag naar de kerk – die pal bovenop de oude Inca tempel is gebouwd – en voeren ze op andere dagen inheemse rituelen uit. ‘We offeren kleine dieren als cavia’s, cocabladeren, baby lama’s. En wanneer we buiten iets drinken, dan is de eerste slok voor de aarde, Pachamama. Tegenwoordig is dat chicha. gefermenteerd maisbier, of water, maar de Inca’s dronken ook bloed. En bij speciale gelegenheden offerden ze mensen. Maar dat doen we niet meer hoor.’