Het ongeschreven boek van Idaho image
Lkoedam

Het ongeschreven boek van Idaho

De Payette River is gewoonlijk niet meer dan een stroompje. De rivier omschrijven als kabbelend zou overdreven zijn, maar veel meer dan wat kronkelen en verkoeling geven doet hij niet in de zomer.



Raften in Idaho (Foto: Columbus © Malou van Breevoort)



I. The River



De Payette River is gewoonlijk niet meer dan een stroompje. De rivier omschrijven als kabbelend zou overdreven zijn, maar veel meer dan wat kronkelen en verkoeling geven doet hij niet in de zomer. Maar op dit moment raakt de rivier nog net niet de grote weg waarop ik sta. Het water snelt langs mijn tenen, diepe watergeulen maken gorgelende geluiden zoals een draaikolk in je badkuip. Misschien overdrijf ik, maar het lijkt of het water kookt, zo hard schuimen de golven omhoog.



Naast me staat Jesse Fisher (44). Hij voelt aan het water, analyseert de hoogte ervan via de rotsen aan de overzijde. Hij kent elke steen. Een glimlach verschijnt; zijn tanden verraden een innige band met sigaretten. ‘Het water is dertig centimeter hoger dan gisteren.’

Jesse is river enthusiast. Zo staat het op zijn visitekaartje, dus dan zal het zo zijn. Hij leeft voor het water en dit is zijn magnum opus.‘Kijk naar die golven. Per seconde drijft hier het equivalent van 12.800 basketballen langs.’ Iemand die zo enthousiast praat is algauw een expert. Jesse probeert het water te controleren – hij kan er nog net niet op lopen. Hij bekijkt de golven, zoekt naar dingen die niet passen: gekke boomstammen, verplaatste rotsen, alles wat iets in de loop van de rivier veranderd kan hebben. De krachten die hier vrijkomen zijn immens. Jesse lijkt op een surfer, zoekend naar de perfecte golf. Categorie 5 is de heilige graal van de rapids, de stroomversnellingen. Opnieuw verschijnt een glimlach. ‘Dit is nog nét geen categorie 5. Eén nacht smeltende sneeuw is genoeg, dan zijn we er.’



II. The Mud Season



Sneeuw was niet iets waarmee ik rekening hield in mijn planning. Soit, begin mei is vroeg in het jaar – een sprankje sneeuw ergens diep verscholen in de schaduw achter een rots zou allicht kunnen. Maar dit is krankzinnig. Idaho heeft sinds 1960 niet meer zo veel sneeuw gehad. Dat is misschien ook de laatste keer dat er een nieuwsbericht werd besteed aan deze vergeten staat. Ingeklemd tussen staten zoals Wyoming met Yellowstone Park, Montana met National Glacier Park en Washington is dit voor nieuwsgierige Amerikareizigers niet de eerste staat om te verkennen. Bovendien is ook de bijnaam ‘Potato State’ weinig intrigerend; een derde van de Amerikaanse aardappelteelt komt uit Idaho. Toch lopen de Rocky Mountains dwars door de staat heen en zijn alle districten ten noorden van de hoofdstad Boise bergachtig. Daar begonnen eind november de eerste sneeuwvlokken te vallen en het stopte pas met sneeuwen in februari.



Lisa Jackson wijst naar de weg die haar dorp doorkruist en de bergen in slingert: ‘Hier lag tot voor kort zo veel sneeuw dat we met machines een tunnel hebben gegraven. De halve winter reden we hier onder de sneeuw door.’ Lisa, eind veertig, is burgemeester van Clayton, ‘population of 7’ zoals het zo poëtisch staat op het welkomstbord langs de weg. De andere zes zijn vooral hulpbehoevende veteranen van de Vietnamoorlog. Lisa heeft alle reserves moeten aanboren om ze te helpen voldoende voedsel te krijgen, net als de elanden die bedelden om eten. Wekenlang waren ze afgesloten van de buitenwereld, tot de machines de tunnels groeven.



Clayton is intussen sneeuwvrij, maar alle passen en pieken die wij willen beklimmen liggen vol sneeuw. Achter het dorpje Challis liggen de Twin Peaks, twee bergen die als puntige borsten de hemel insteken en in mei allang niet wit meer horen te zijn. Nu kom je er niet, zeggen de locals in de Challis Lounge. Ze leunen ontspannen tegen de bar. ‘Je kunt het wel proberen, maar het is mud season’, zegt Ilse. ‘Wedden dat we je moeten redden en je weg moeten takelen?’ Haar achternaam zegt ze niet en doet er ook niet toe in Challis – er is maar één Ilse. Met haar moeder emigreerde ze uit het Duitse Beieren, Om redenen die ze zelf niet meer weten zijn ze hier terechtgekomen en een barretje begonnen. Er is weinig te doen deze modderperiode. Ilse: ‘We noemen het ook wel slack season. Alles gaat langzááám.’ De woorden rollen express traag uit haar mond.



In Bux’s Place, een andere bar een paar straten verderop, vraag ik naar Ben. Inderdaad, ‘Ben van Challis.’ Hij is zo’n beetje de dorpsoudste en weet volgens Ilse alles van dit plaatsje. Misschien kan hij me verder helpen. Maar soms is hij zoek, zoals nu. Ik drink een Corona in stilte. De loomheid is killing. Ik ben aan het reizen, maar kan eigenlijk geen kant op. Modder, sneeuw, water – kan het erger? Bij het afrekenen spreekt de barvrouw me indringend aan: ‘Draag je wel iets?’ ‘Dragen? Wat bedoel je?’ vraag ik. ‘Een pistool natuurlijk. Je hebt een wapen nodig, er zijn roedels wolven hier. Soms trekken ze in groepen van vijftien rond. En het is mud season, ze hebben honger.’ Ik kijk haar aan. ‘Ik denk dat ik het wel overleef, dank je.’ ‘Nou, ik zou maar uitkijken als ik jou was.’



III. The Snow Birds



mud season. Het sneeuwoppervlak lijkt misschien glad, maar aan de onderkant ontstaan holle ruimtes door het smeltwater. De ijzige sneeuw is verraderlijk, de scooters zakken zo in de papperige laag wit.



We vinden een campground iets buiten Stanley, net een week open. Elke campground heeft een host en bij deze Hotsprings Campground is dat Curtis Wilson. Curtis is een snowbird, een veel voorkomend fenomeen in Noord-Amerika. In de herfst trekt hij met zijn camper naar Yuma in de woestijnstaat Arizona, waar zo’n 250.000 campers vol pensionado’s samenkomen om de winter warm te beleven. In het voorjaar, terwijl de laatste sneeuwkristallen smelten, trekken ze weer naar de bergen. Curtis doet aan workamping. Hij is pas eind vijftig, kan nog niet met pensioen en combineert werk met plezier. Elk halfjaar heeft hij via Amerikaanse jobsites een ander baantje: zwembaden schoonmaken, een camperpark onderhouden of gastheer zijn op een campground. Komende herfst gaat hij tuinen bijhouden van rijke mensen, opnieuw in Arizona. Het is een hele levensstijl. Curtis zijn camper is ‘lang en groot genoeg om elkaar niet de hersens in te slaan. Klein genoeg om wendbaar te blijven.’ Binnen, in de huiskamer, zit zijn vrouw. Ze is een stuk ouder dan hij, volop gepensioneerd, en kijkt naar een hysterische quiz op een televisie. Als ik een vraag stel, reageert ze geïrriteerd. ‘Kom,’ zegt Curtis, ‘lopen we even naar buiten.’



Pas nu zie ik hem bij daglicht. Hij is in alles rond en in alles wit – pet, shirt, trainingsbroek, baard. Wat afwijkt is de tattoo die net boven de kraag van zijn shirt uitsteekt, en lijkt op Dumbo. Ik vraag hem ernaar en hij trekt meteen zijn shirt uit. Het is inderdaad het vliegende olifantje, alleen vliegt het rond met een paintballpistool. Op zijn linkerschouder rent Goofy, met een pistool op jacht naar Dumbo. Nog vier Disneyfiguren sieren zijn rug, en allemaal jagen ze op elkaar. ‘Je bent fan?’ concludeer ik mild. ‘Ja, maar ik mag niet meer paintballen, dus de liefde is ietwat bekoeld. Life is a bitch.’ Curtis staart over ‘zijn’ campground naar de rivier. ‘Kijk toch eens naar dat water. Het lijkt wel chocola, kokende chocolade!’