Leven in een sloppenwijk (2)
Leven in een sloppenwijk (2)
We bevinden ons in een van de grootste sloppenwijken van Afrika en zijn op weg naar naar Fatíma, een jonge vrouw met vier kinderen. Ze woont diep in het hart van deze één miljoen inwoners tellende sloppenwijk. Na bijna twee uur bereiken we het huisje van deze jonge vrouw. Er hangt een bedrukte atmosfeer. Dat bemerk ik direct het moment dat ik het uit houten palen en modder opgetrokken scheve en half vervallen huisje, langs het gordijntje dat als deur dienst doet, naar binnen schuif. Voor ik de rest kan bestuderen, moeten mijn ogen zich eerst aanpassen aan de donkere omstandigheden die heersen in het overgrote deel van de woningen in Afrikaanse sloppenwijken. Het enige wat sporadisch licht in deze duisternis brengt zijn de gammele en gevaarlijke petroleumlampjes die de meest gelukkige gezinnen in hun bezit hebben. Branden doen deze slechts enkele uurtjes in de avonduren, als er gekookt wordt. Als er wat extra geld binnen is gekomen, worden deze lampjes ook wel eens ontstoken als de kinderen 's avonds huiswerk moeten maken. Vaker echter is hier geen geld voor, blijft het donker en het huiswerk dus liggen.
Komend vanuit de felle en hete Afrikaanse zon, is het de eerste momenten extra donker binnen. Hoewel de zon uitbundig schijnt, krijgt zijn licht toch geen vat op de kleine opeengepakte huisjes. Zonlicht dringt slecht sporadisch verder door dan tot de nauwe straatjes, de huisjes vanbinnen schemerig achterlatend. Warm is het er wel, de zon beukt ongenadig op de metalen daken wat de huisjes tot heuse broeikassen bombardeert. Zoals overal waar je komt wordt je als blanke direct een zitplaats aangeboden. Veelal hebben de mensen echter geen stoelen en moet alles overhoop gehaald worden om iets van een zitplaats voor je te creëren. Verder kan iedereen blijven staan. Een erg ongemakkelijk gevoel krijg je daar telkens weer van. Voorzichtig op de tast manoeuvrerend lukt het me om zonder ergens over te struikelen plaats te nemen. Als ik het zitoppervlak raak verraad het doffe, metaalachtige geluid, dat ik ben gaan zitten op een oude metalen kist, overtrokken met een, wat lijkt, lang geleden zelf gehaakt kleed. Naarmate mijn ogen beter beginnen te wennen aan de duisternis, begin ik steeds meer van de contouren in het éénkamer huisje te onderscheiden en te herkennen. Nu zie ik dat er veel meer zelfgemaakt of gerecycled is. Met verbazing kijk ik rond in het kleine huisje. Behalve dat de muren gemaakt zijn van modder, is de grond ook van zand en erg ongelijk. Het huisje bestaat slechts uit één vertrek van ongeveer drie bij drie meter waarin een erg doorgezakt bed staat, de metalen kist waarop ik zit, een klein tafeltje en wat spulletjes om op te koken. Verder zie ik erg veel hergebruikte spullen als plastic emmers en jerrycans, enkele kistjes gemaakt van oud ijzer en in een hoek een klein krukje. Stoelen zijn er niet. Ook zijn er geen ramen. Het is er erg bedompt, heet en slecht geventileerd.
Als laatste zie ik een persoon tevoorschijn komen. Ze probeert moeizaam een beetje overeind te komen uit haar bed en blijft half verscholen achter een gordijn zitten. Meteen voel ik me schuldig; ze probeert er voor ons nog waardig uit te zien, terwijl ze te ziek is om te zitten. Het is een erg magere, jonge vrouw met naast zich een baby. Deze kijkt me indringend aan. De jonge vrouw ziet er erg moe uit. Ze heeft duidelijk pijn. Met haar fragiele dunne armen en benen en haar wijde kleren, ziet ze er breekbaar uit. Haar gelaat heeft een grauwe kleur. Een dikke wollen muts siert haar hoofd. Ze staart naar de vloer en kijkt niet op om te zien wie haar komen bezoeken.
Wordt vervolgd....