Cairo
Sleepless in Cairo
Het loopt tegen twee uur ’s nachts als we Cairo binnenrijden. Cairo, de grootste metropool van de Arabische wereld en de op één na grootste stad van Afrika. Het is nog altijd warm. De stroom verkeer is onophoudelijk. Een perpetuum mobile. Ik ken de stad van eerdere bezoeken. De reden dat ik hier deze keer ben is niet omdat ik heel erg veel van de stad hou. De slogan ‘you love it or hate it’ lijkt bij mij vooral door te slaan naar het laatste. Nee, de reden voor mijn hernieuwde kennismaking met de stad van de duizend minaretten ligt naast mij: mijn dochter, en op de bank vóór mij, mijn zoon. Ik heb ze behoorlijk enthousiast gemaakt met mijn spannende verhalen over farao’s, geheimzinnige graftomben, tempels en piramides. Ze willen deze geheimzinnige mystieke wereld van hun vader nu zelf wel eens met eigen ogen zien.
Vooralsnog lijkt deze mierenhoop meer op ieder ander Afrikaans gekkenhuis dan op een sprookjeswereld van 1001-nacht. Ons hotelletje ligt in het centrum. Het is nauwelijks te herkennen als hotel. Je moet goed weten welke deur je moet hebben tussen alle deuren in dit stukje straat, die meestal naar winkeltjes leiden. Door een smalle gang komen we in een ruimte die doorgaat voor een receptie, een ontvangstruimte. Van ontvangst is nauwelijks enige sprake en met de in mijn hand gedrukte sleutel, bagage en twee slaperige kinderen sjok ik naar boven, naar de eerste etage. Kamer 101, meteen naast de trap. Het is drie uur en ik val om. De kinderen worden juist een beetje wakker. ‘Is het ver naar de piramiden Pap?’ (ja, 17 kilometer om precies te zijn). ‘Kunnen we er nu heen?’ (wat dacht je zelf?). “Mogen we buiten een beetje rondlopen?” (’s nachts om drie uur in een volkomen vreemde stad van 17 miljoen inwoners?). We liggen in bed en ik verheug me op mijn vier uurtjes slaap.
Even later geklop op de deur. Ik strompel naar de deur. Roomservice of zoiets. Meneer wijst mij uitgebreid de bar, de douche, de handdoeken, de lichtknoppen. ‘Yes yes, thank you’ stamel ik. Pas later begrijp ik mijn fout maar ik weiger die dan alsnog goed te maken. Ik had de man natuurlijk meteen een pond (de meeste Egyptenaren zeggen: ‘boun’) moeten toestoppen. Vijf minuten later. Dezelfde man. IJskast is hier en kijk eens wat er in zit (cola, bier). Kwartier later: dezelfde man. Ontbijt is morgenochtend vanaf zeven uur. Ja ja, zeg ik geïrriteerd en duw de man de deur weer uit. ‘In breakfast room’ hoor ik de man nog zeggen in het trappenhuis. Niet veel later: ‘Hier zijn de paspoorten terug’. En nu wil ik slapen meneer, de rest is voor morgen! Ja? Tegen mijn kinderen zeg ik: ‘Jullie doen voor niemand meer open, nu niet, nooit niet’. En ik ga voor de zoveelste keer liggen. Klop klop, op mijn arm dit keer. Dochterlief. ‘Er is hier een meneer pap’, en ik zie Dramkop op de achtergrond staan. ‘Waarom heb je open gedaan, je weet toch wat….’. ‘Maar hij bleef maar smeken, open please open’ is haar reactie. Eindelijk dommel ik weg. Dan begint na een kwartier de minaret te ‘zingen’ en 10 minuten daarna een hels kabaal onder me. ‘Kedeg kedeng kleng kleng boem’. Een hoop geschreeuw in het Arabisch er bij. De keuken maakt zich klaar voor het ontbijt. Wij hebben de kamer boven de keuken. Is dit de vloek van de farao?
Om acht uur staan we na nog geen uurtje slaap op het Tahrirplein. Een enorm plein, dat in die dagen nog niet de beladen naam had die het nu heeft. Toen was er nog een redelijke zekerheid dat je op dit plein begeven overleefd kon worden. Niets deed mij vermoeden dat ik hier op de plek stond die geschiedenis zou schrijven. Een geschiedenis van opstand, volkswoede, protest, bloed en barbarisme. Van de vele doden die nog geen tien jaar later zouden vallen op dit plein, in deze waanzinnige stad, in dit onderdrukte land. De geschiedenis op dat moment concentreert zich in het Egyptisch museum aan de rand van het immense plein. Het museum is al net zo enorm als het plein. Wij verwonderen ons over de kunstschatten, vooral over de schatten van Toetanchamon en de mummies. Vreemd om in de holle ogen en de gapende gebitloze mond van een vierduizend jaar oud lijk te kijken. De kinderen vinden het prachtig, evenals de Mc. Donalds even later aan de overkant van het plein. We lopen als zombies over de Qasr al Nilbrug, die van het centrum over de Nijl naar het eiland Gezira, midden in de Nijl, loopt. Wij lopen voorzichtig over de smalle stoep in de enorme hitte (want hier is geen schaduw) naar de overkant. Hier zo te lopen over de Nijl, die al veertig eeuwen lang voor het leven hier zorgt, die zoveel geschiedenis heeft meegemaakt, is een overweldigende ervaring, ondanks het slaaptekort en het voorbijrazende verkeer.
Aan de overkant lopen we door een parkachtige wijk naar de Cairo Tower en gaan naar boven. Iets drinken en genieten op 187 meter hoogte van deze eindeloos lijkende stad, gehuld in wolken verkeersgassen en woestijnzand. Met de metro terug, nog wat sjokken door de hete en stinkende stad, nog iets eten en dan bijkomen (lees: heel lang slapen) in ons hotel. De volgende dag staan de piramiden van Gizeh op het programma en ik weet dat dit een hoop gedram en getrek betekent (mister, mister, take my camel, please, no take mine, no mine…) naast de ongelofelijke hitte en de zwetende mensenmassa. Ik wil dus uitermate fit zijn. De deur heb ik gebarricadeerd met stoel en tafel. Zodat niemand hier fouten kan maken. Ik denk aan de treinreis die we over twee dagen gaan maken. Kedeng kedeng. Warm. Heet. Kleng kleng. Klop klop. Kleng. Boem. Klop klop. Warm warm. Allah akbar. Kedeng. Klop. Zweet zweet. Kleng.
Tring: zes uur, een nieuwe dag. Onze derde dag Egypte. De DERDE pas? Dat wordt nog wat.